Het Ontstaan Van Geld Flashcards

1
Q

Directe Ruil

A

Ruil van goederen tegen goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ruilmiddel

A

Ruil van goederen tegen geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rekeneenheid

A

De waarde van goederen uitgedrukt in geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betaalmiddel

A

Men kan het geld gebruiken om betalingen ermee te verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ongedifferentieerde koopkracht

A

Met geld kan men de vraag uitoefenen naar alle goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Standaardmunten

A

Gouden en zilveren munten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bankbiljetten

A

Papiergeld in omloop gebracht door de Centrale Bank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Intrinsieke Waarde

A

De metaal waarde (stof waarde) waarvan het geld is gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nominale waarde

A

De waarde wat op dat geld is aangegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fiduciair geld

A

Het vertrouwen dat het geld als ruilmiddel kan worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Munt biljetten

A

Papiergeld in omloop gebracht door de staat (Overheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Giraal geld

A

Dit is een tegoed bij een algemene bank , dat direct opeisbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chartaal geld

A

Alle ruilmiddelen, die hetzij tot elk bedrag , hetzij tot een bepaald bedrag wettig betaalmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Munten

A

Schijven metaal van bepaalde vorm, bepaald gewicht en gehalte voorzien van een beeldenaar (kenmerk), dat de munt als zodanig doet herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gireren

A

Als een schuld wordt voldaan door overschrijving van de bank of giro rekening van de schuldenaar op die van de schuldeisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inflatie

A

Waardevermindering van het geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Deflatie

A

Waardevermeerdering van het geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Point of sale

A

Het publiek word in staat gesteld om met de ATM kaart te betalen volgens dit systeem (POS) in handelszaken waar het geïnstalleerd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Problemen van de directe ruil (ruil transactie)

A
  • was moeilijk om een juiste plaats en tijd een geschikte ruil partner te vinden
    *er moest een overeenstemming zijn tussen de hoeveelheden te leveren en te ontvangen goederen
  • de goederen zijn moeilijk deelbaar
    *er ontstonden productie overschotten en tekorten op bepaalde gebieden
  • er waren in die tijd geen markten. Er ontstond behoefte aan een algemeen ruilmiddel dat tegen alles kon worden geruild
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geld goederen

A

De goederen die als tussen schakel dienden bij de ruil
Bijv:
- suiker, letter hout, cassave, schelpen, edelmetalen (goud en zilver)

In Suriname werd suiker als ruilmiddel gebruikt omdat het toen een belangrijk product was.
Suikergeld - had een vaste waarde met de stuiver - 1 pons suiker=1 stuiver

21
Q

Kon de waarde van 1 pond suiker veranderen (schommelen)?

A

Ja, het was afhankelijk van de suikerprijs op de wereldmarkt

22
Q

Koperen munten

A

Werden gebruikt voor het betalen van kleine bedragen
De munten hadden verschillende waarden
- Papegaaimunten (papegaai was afgebeeld erop)
3 waarden - 1 takje
2 takjes
3 takjes
Dit geld werd later vervangen door kaartengeld

23
Q

Kaarten geld

A

Gewone speelkaarten met een bepaalde stempel of handtekening die een bepaalde waarde had

24
Q

Voorwaarden dat een goed voldoet als ruilmiddel

A
  1. Het moet schaars zijn (het moet niet veel voorkomen)
  2. Het volk moet het geld accepteren (het moet algemeen begeerd zijn)
  3. Het moet makkelijk te onderscheiden zijn (kleur en klank)
  4. Het moet niet verslijtbaar zijn
  5. Het moet een vaste waarde hebben
25
Q

Indirecte Ruil

A

De ruil van goederen tegen geld en omgekeerd

26
Q

Welke edele metalen voldeden aan de meeste voorwaarden om als ruilmiddel gebruikt te worden

A

Goud en Silver

27
Q

Koop en verkoop transactie

A

-Ruil in Natura (goed -> goed)
-Indirecte Ruil (goed -> geld -> goed)

28
Q

Functies van Koop en Verkoop transacties

A

A. Ruilmiddel - door goederen te ruilen tegen geld en omgekeerd
B. Rekeneenheid - door de waarde van de goederen uit te drukken in geld
C. Spaar of Oppotmiddel - als het niet direct gebruikt wil worden
D. Betaalmiddel - voor het betalen van belastingen

29
Q

Geld

A

Is alles wat in de maatschappij algemeen moet worden gezien als ruilmiddel en rekeneenheid.
Geld dient om te de ruil te vergemakkelijken

30
Q

Ongedifferentieerde koopkracht

A

Met geld kan men vraag naar alle goederen uitoefenen,aangezien degene die het ontvangt op zijn beurt weer goederen kan kopen

31
Q

Schulden en Vorderingen

A

Door het kopen en verkopen op rekening

32
Q

Schulden kunnen betaald worden door:

A

A. Wettige betaalmiddelen (munten, muntbiljetten , bankbiljetten)
B. Mogelijkheden die de posterijen bieden (aangetekende brief, postwissel)
C. Mogelijkheden die de bank biedt (cheque + overschrijvingen)

33
Q

Persoonlijke betaling

A

-vorderingen kan je innen door het aanbieden van een kwitantie
- als iemand goederen koopt kan hij betalen in chartaal geld en krijgt voor die betaling een kwitantie of bonnetje als bewijsstuk

34
Q

Geld kan je onderscheiden in :

A
  1. Chartaal (stoffelijk) en Giraal (onstoffelijk ) geld
  2. Wettig en niet wettig geld
  3. Eigen en vreemd geld
  4. Staats en Bank geld
35
Q

Chartaal geld (Munten, Muntbiljetten en Bankbiljetten)

A
  • tastbaar
  • zichtbaar
  • vaste coupures
  • onpersoonlijk
36
Q

Munten

A

Zijn schijven metaal met een zekere waarde
Centen, stuivers, dubbeltje en kwartjes

37
Q

Door wie worden de bankbiljetten uitgegeven?

A

De Centrale Bank van Suriname
Ze moeten gedekt zijn door een bepaalde hoeveelheid edel metaal

38
Q

Giraal geld

A

Geld die je direct kan opeisen op de banken per cheque, overschrijving of pinpas
Dit geld is :
-niet tastbaar
-niet zichtbaar
-persoonlijk
- het staat in de boekhouding van de bank

39
Q

Wettig en niet wettig geld

A

Men is verplicht het te accepteren

40
Q

Eigen geld

A

Geld dat gecreëerd is door de overheid van een land (Suriname heeft SRD)

41
Q

Vreemd geld

A

Geld dat is gecreëerd door de overheid van een vreemd land (Guyana heeft Guyanese dollar)

42
Q

Staatsgeld

A

Geld dat is uitgegeven door de overheid
Bv. Chartaal geld

43
Q

Bank geld

A

Geld dat is uitgegeven door de banken
Bv. Giraal geld

44
Q

Om welke redenen kan je geld sparen?

A
  1. Transactiemotief (schulden af te lossen, inkopen doen )
  2. Voorzorgsmotief ( om onverwachte gebeurtenissen in de toekomst)
  3. Speculatie motief (om in de toekomst meer goederen, betere of goedkopere goederen te kunnen kopen)
45
Q

Inflatie (Geldontwaarding)

A

-Als er teveel geld wordt geschapen en daartegenover geen goederenstroom bestaat.
-wanneer het geld dat in omloop is sterk toeneemt en de goederen omzet blijft gelijk. Er kan daardoor een schaarste komen.

46
Q

Gevolgen van Inflatie

A
  1. De geldstroom is groter dan de goederen stroom
  2. Algemene prijsstijging
  3. Mensen willen loonsverhoging
  4. Men gaat op rekening kopen (er word weinig gespaard)
  5. Bevoordeling van debiteuren (ze kunnen hun schuld met minderwaardig geld voldoen)
  6. Verarming van crediteuren (het geld dat ze ontvangen is minder waard)
  7. Langlopende schulden worden goedkoper omdat er in SRD word afgelost
47
Q

Deflatie

A

Omgekeerde van Inflatie.
Waardevermeerdering van het geld.
-wanneer het geld in omloop minder word en de goederen omzet gelijk blijft.
-de vraag naar bepaalde goederen neemt af
- aanbod word groot en de prijs daalt

48
Q

Gevolgen van Deflatie

A
  1. Geldstroom is kleiner dan goederen stroom
  2. Prijsverlaging
  3. Loondaling
  4. Men spaart meer, omdat het voordeliger is
  5. Verrijking van crediteuren (ze worden betaald in gelden dat in waarde is gestegen)
  6. Verarming van debiteuren
  7. Vraag naar goederen is groter dan het aanbod
  8. Werkloosheid