☆het historisch referentiekader☆(begrippen)☆ Flashcards
alliantie
synoniem : bondgenootschap
Verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen. Twee ( of meer ) partijen maken concrete afspraken waar ze allebei ( allemaal ) voordeel van hebben.
In de 19de eeuw was het begrip beperkter in betekenis. Het sloeg toen alleen op militaire bondgenootschappen. Landen spraken af dat ze elkaar zouden bijstaan als een van de verdragspartners werd aangevallen.
censuur
Censuur is het toezicht van een wereldlijke of kerkelijke overheid op ongewenste uitingen. Het woord is afgeleid van het Latijnse census. In het Oude Rome was de census het toezicht op de heffing van de belastingen en op de goede zeden.
censuur kan preventief of repressief zijn.
De preventieve censuur beschrijft wat niet mag worden gezegd of gepubliceerd. Een overheid ( kerkelijk of wereldlijk ) somt dus op wat niet mag. In 1559 stelde Paus IV een lijst op van boeken die “goede” katholieken niet mochten lezen. Die lijst werd de “Index” genoemd. De Index werd pas is 1966 afgeschaft. Het was vorm van preventieve censuur.
Een repressieve censuur treedt op na publicatie van een werk. Een overheid ( of groep mensen ) vindt een bepaald artikel, boek, kunstwerk, … ongepast. Ze verbiedt verdere publicatie en vernietigt eventuele bestaande exemplaren.
In Europa is preventieve censuur bij wet verboden. Repressieve censuur kan in bepaalde gevallen wel.
cijns
belastingen
conversatief
Behoudsgezind. Iemand die conversatief is, houdt niet van vernieuwing. Hij/zij wil liefst dat alles hetzelfde blijft zoals het is houdt vast aan tradities en gebruiken.
democratie
Een regeringsvorm waarbij alle belangrijke beslissingen worden genomen door afgevaardigden van het volk ( volksvertegenwoordigers ), dus mensen die verkozen zijn om te zetelen in het parlement.
demografie
Kwantitatieve eigenschappen van de bevolking : hoe groot, hoeveel mannen, hoeveel vrouwen, hoeveel overlijdens, hoeveel geboortes, …
dynastie
Koningshuis, reeks heerders uit één familie.
economische crisis
Een periode waarin het erg slecht gaat met de economie. Er wordt weinig geproduceerd en er is veel werkloosheid.
federalisering
Het proces waarbij een staat omgevormd wordt tot een federale staat door bepaalde bevoegdheden over te hevelen naar deelstaten. ( In België gewesten en gemeenschappen )
genocide
Het stelselmatige en opzettelijke uitroeien van een etnische groep, of van een deel daarvan.
De bekenste genocide van de 20ste eeuw is de holocaust, de moord op Europese joden door nazo-Duitsland, maar daarvoor en daarna zijn er andere gevallen van genocide geweest. voorbeelden :
● De massamoorden op Ameniërs ( tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog ) en inheemse volken.
● De politiek gemotiveerde hongersnood in Oekraïne in de jaren 30.
● Het conflict rond Biafra in Nigeria kostte tussen 1967 en 1969 een miljoen levens.
● De etnische spanningen tussen Hutu’s en Tutsi’s in Burundi kostten sinds 1962 circa
800 000 levens.
● De regering van Irak liet op enkele jaren tijd, vooral in 1988, honderdduizend of meer
Koerden vermoorden.
● In de oorlog in voormalig Joegoslavië waren er genociale praktijken tegen Bosnische
moslims, zoals etnische zuiveringen en massale verkrachting.
● De genocide die zich tussen april en juni 1994 voltrok in Rwanda kostte aan ten
minste half miljoen mensen het leven.
● Na 2000 was er sprake van genocide in Darfur ( in het oosten van Soedan ) en de
Democratische Republiek van Congo. In dat laatste land kwamen in tien jaar tijd in totaal 3-4 miljoen mensen om.
globalisering
Het proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie. Overal ter wereld vindt men dezelfde producten, merken, winkels, … Globalisering is het gevolg van ontwikkelingen op het gebied van vervoer en telecommunicatie. Ze kenmerkt zich verder door verregaande schaalvergroting, het ontstaan van een wereldwijd kapitalisme en de verspreiding van een consumentencultuur.
grondwet
De basis voor het bestuur van een land. De grondwet is de fundamentele wet, die bepaalt hoe nieuwe wetten tot stand kunnen komen, hoe er geregeerd kan worden, wie welke macht en bevoegdheid heeft, …
holocaust
De systematische vernietiging van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het woord holocaust werd eerst gebruikt voor volkerenmoord in het algemeen. Zo werd de Armeense genocide door bijvoorbeeld Churchill omschreven als een holocaust. Na de Tweede Wereldoorlog werd het synoniem voor de Joodse genocide. Tijdens de Koude Oorlog kreeg het nog een andere betekenis : de angts voor een wereldwijd nucleair conflict riep de “nucleaire holocaust” in het leven. Hiermee wordt de wereld ( of wat daarvan rest ) na een nucleaire oorlog bedoeld.
ideologie
Samenhangend geheel van ideeën over de macht die een staat ( de overheid ) op de samenleving mag uitoefenen. Voorbeelden van ideologieën zijn het socialisme, liberalisme, ecologisme, …
imperialisme
Het streven van een staat om een groot rijk op te bouwen door andere staten of gebieden van andere volkeren te veroveren.
Waar imperialisme vroeger vaak sloeg op het koloniale systeem en de imperiale rijken, bestaat er vandaag nog een ander soort imperialisme, namelijk cultureel imperialisme. Vaak spreekt men dan van Amerikaanse cultureel imperialisme in de Derde wereldlanden, bijvoorbeeld met tv-shows en Coca Cola. Cultureel imperialisme is echter al ouder. Het omvat bijvoorbeeld ook gedwongen migratie, zoals Han-Chinezen naar Tibet door China ( sinificatie ), of Russen naar de Baltische Staten onder de Sovjet-Unie ( russificatie ), met het doel de oorspronkelijke cultuur te verdringen.
interbellum
De periode tussen de twee wereldoorlogen.
kapitalisme
Economische systeem waarbij de grond en de bedrijven eigendom zijn van ondernemers. De ondernemers willen zo veel mogelijk winst maken.
klassenmaatschappij
Maatschappij die gekenmerkt wordt door het bestaan van sociale klassen : hoge klasse, middenklasse en lage klasse. Een klassenmaatschappij is gestratificeerd : ze bestaat uit lagen.
(anti)klerikaal
De woorden klerikaal en antiklerikaal hebben te maken met de clerus. Clerus betekent voor de :
● Protestanten : mensen met een kerkelijke ambt zoals bisschoppen en priesters.
● Katholieken : alle mensen die in een katholieke kerk een wijding hebben ontvangen
en bij een bisdom of een kloostergemeenschap horen ( priesters, bisschoppen, paters, nonnen, … ).
klerikaal : voor de kerk. Houding van iemand die wil dat de clerus meer invloed heeft op de samenleving, de politiek, het onderwijs, …
antiklerikaal : tegen de kerk en de clerus, in het bijzonder tegen de invloed of macht van die de clerus heeft in de politiek, de samenleving, het onderwijs, …
(de)kolonisatie
Kolonisatie : het door een westerse staat in bezit nemen van gebieden in de niet-westerse wereld om landgenoten daar een nieuw bestaan te laten opbouwen. Stichten van nederzettingen op overzees grondgebied. Meer algemeen : vestigen in een ander gebied.
Specifiek is kolonisatie ook het woord dat wordt gebruikt om te verwijzen naar de bouw van Joodse vestigingen op Palestijns grondgebied.
Interne kolonisatie : ruwe, onherbergzame delen van het eigen land bewoonbaar maken en bevolken ( bv. Siberië ).
Dekolonisatie : de afbraak van het kolonialisme. Kolonies worden onafhankelijke staten.
Dekolonisatie kreeg een aantal decennia na het eigenlijk dekolonisatieproces nog een andere betekenis in postkoloniale studies. Sommige postkoloniale denkers spraken over het “dekoloniseren van de geest”. Hun belangrijkste punt was dat de kolonisator door middel van taal ook grip had gekregen op hoe gekoloniseerde volkeren hun eigen cultuur, identiteit en geschiedenis zien. Het dekoloniseren van de geest betekent hier dus terugvallen op de oorspronkelijke Afrikaanse talen om zo de macht van de taal van de kolonisator te doorbreken.
monarchie
Regeringsvorm waarbij een land geleid wordt door een koning.
natie
Een natie is een groep personen die oorsprong, geschiedenis, taal en zeden gemeen hebben.
Een natie kan bestaan binnen een staat, maar dit is niet noodzakelijk. Wanneer staat en natie op een specifieke manier samenvallen, spreken we van een natiestaat. De natiestaat is meer dan eenvoudigweg een natie binnen landsgrenzen. Om te kunnen spreken van een natiestaat moet de natie duidelijk en dominant aanwezig zijn. Er is maar plaats voor 1 natie. Natiestaten komen bijna niet meer voor. In vrijwel alle staten zijn meerdere naties vertegenwoordigd. Ijsland en Portugal kunnen nog enigszins natiestaat worden genoemd.
Natievormende factoren zijn factoren die mensen het gevoel geven dat ze tot een welbepaalde natie behoren. Mensen kunnen echter tot meer dan 1 natie behoren en de natievormende factoren kunnen elkaar ook tegenwerken en het uiteenvallen van naties veroorzaken.
Voorbeelden van natievormende factoren zijn :
● Taal : mensen die een moedertaal delen, kunnen gemakkelijk een natie worden.
● Koningshuis : de bevolking van een land kan een natie vormen doordat er een
koningshuis is ( bv. Nederland ).
● Afkomst : voorbeeld, de Koerden leven verspreid over Turkije, Syrië, Irak en Iran.
Hun gemeenschappelijke afkomst ( en taal ) maakt van hen een natie.● Gezamenlijke geschiedenis : Vlaanderen en Wallonië hebben een gemeenschappelijke geschiedenis en vormen zo een natie België. Op basis van taal en cultuur vormen Vlaanderen en Wallonië echter ook naties binnen de natie België.
● Religie : voorbeeld, Brits Indië viel uiteen in twee naties op basis van godsdienst ( hindoeïsme en islam ). Dit gegeven kreeg historisch vorm in het ontstaan van twee aparte staten, namelijk Indië en Pakistan.
● Actuele politieke realiteit : voorbeeld, de natie België die bestaat uit de naties Vlaanderen en Wallonië.
● Territoriale verbondenheid : leven in hetzelfde territorium dwingt tot eenheid. Voorbeeld : in heel wat Afrikaanse landen leven verschillende etnische groepen ( = naties ) naast elkaar ( al dan niet in vrede ).
oppositie
algemeen : tegenstand, verzet
politiek : De partijen in het parlement die niet tot de regeringspartijen behoren.
politiek
- Bestuur van het land, provincie of stad ( synoniem : staatkunde ).
- Manier waarop iets wordt georganiseerd ( synoniem : beleid ).
- Wat te maken heeft met het bestuur van een land, provincie of stad.
Het denken over politiek ontstond in het klassieke Griekenland. Het woord politiek is afgeleid van het Griekse woord “politika”. Het verwijst naar de zaken die met de polis ( stad ) te maken hebben. Aristoteles schreef de eerste verhandeling over politiek, maar zijn voorgangers Plato en Socrates hebben zich ook met politiek beziggehouden.
In het vroegmoderne Europa, toen de feodalisme plaats maakte voor een nieuwe, burgerlijke maatschappij, kreeg het woord politiek de ruime betekenis “de staat betreffend”.
In de 19de eeuw, kreeg het woord met de opkomst van grote ideologieën zoals het liberalisme en socialisme een extra betekenis : de strijd tussen de aanhangers van verschillende ideologieën ( bv. de strijd tussen kapitalisten en socialisten ).
progressief
vooruitstrevend, open voor vernieuwing
propaganda
Het inzetten van ( diverse ) media met als doel de meningen en handelingen van een bepaald publiek te beïnvloeden.
rechtstraat
Een staat waarin de rechten van de burgers zijn vastgelegd in een grondwet. Het is een staat waarin de macht van de overheid beperkt wordt door het recht. De onderdanen hebben rechten en de staat mag dus niet zomaar om het even wat doen of beslissen.
republiek
Regeringsvorm, land geleid door een president ( een persoon verkozen door het volk ).
secularisatie
Het meer werelds worden van denken en handelen van mensen en organisaties. Hun denken handelen wordt almaar minder beïnvloed door de kerk of het geloof. Het is gericht op de wereld.
vakbond
Oorspronkelijk : verenigingen van arbeiders met hetzelfde beroep die opkomt voor de belangen van die arbeiders. Later ( en nu ) ook verenigingen in het algemeen.