Het Grondwettelijk Hof Flashcards

1
Q

Het Grondwettelijk Hof: plaats in het bestel?

A

Het Grondwettelijk Hof neemt een eigen, specifieke positie in het Belgisch staatsbestel in (het
is een rechtscollege “sui generis”, dit is “apart”, “op zichzelf staand”).

Het maakt dus geen deel uit van de rechterlijke macht.
Dat blijkt ook uit het feit dat de regeling omtrent het Grondwettelijk Hof werd opgenomen in
een afzonderlijk hoofdstuk van titel III van de Grondwet en niet in het hoofdstuk betreffende
de rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemde het grondwettelijk hof eerst?

A

in 1980 werd gekozen voor de oprichting van een grondwettelijk hof met aanvankelijk beperkte
bevoegdheden en een misleidende benaming, met name het Arbitragehof.

De term “arbitrage” betekent immers dat personen die een geschil met elkaar hebben dat geschil
niet aan een rechter voorleggen maar wel aan een derde, een arbiter, vaak om sneller dan voor
de rechter het geval is een oplossing voor hun geschil te verkrijgen.

Echter was het Arbitragehof wel degelijk een rechtscollege

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is grondwettelijk hof tot stand gekomen?

A

Het bestaan van verschillende wetgevers, waarvan de normen dezelfde rechtskracht hebben,
voor onderscheiden bevoegdheidsdomeinen, heeft het risico op bevoegdheidsconflicten tussen
die verschillende wetgevers doen ontstaan.

Die conflicten dienden door een rechtscollege te
worden opgelost, vermits geen enkel politiek orgaan bij het beslechten van dergelijke geschillen
een voldoende schijn van objectiviteit zou kunnen aan de dag leggen, aangezien de politieke
organen de ‘makers’ van de bedoelde normen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke principe gold voor dat Grondwettelijk hof werd opgericht?

A

In het verleden hield men in België vast aan de zogenaamde onschendbaarheid van de wet.
Aldus werd ervan uitgegaan dat de wet, als uitdrukking van de wil van de soevereine Natie,
door geen enkel rechtscollege kon worden gecontroleerd op haar overeenstemming met de
Grondwet.
Er gold dus een zgn. verbod van grondwettigheidstoetsing van de wetten.
Men vreesde voor de zgn. ‘gouvernement des juges’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De samenstelling van het Grondwettelijk Hof

A

Het Grondwettelijk Hof bestaat uit zes Nederlandstalige en zes Franstalige rechters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is GwH op dit manier samengesteld?

A

De ene helft heeft zitting omwille van hun juridische ervaring als magistraat in het Hof van
Cassatie, de Raad van State, referendaris bij het Grondwettelijk Hof of hoogleraar.
De andere helft heeft zitting omwille van hun ervaring als parlementslid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn er politici in het GwH

A

Het Hof bestaat bijgevolg voor de helft uit gewezen politici, die niet noodzakelijk jurist hoeven te zijn.

Dit heeft te maken met de bijzondere soort van geschillen dat het Hof heeft te beslechten
en die vaak een belangrijke politieke dimensie hebben.

De aanwezigheid van gewezen politici
werd destijds ook gezien als een bijkomende waarborg tegen de zgn. ‘gouvernement des juges’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorzitter van de GwH

A

Het Hof heeft een Nederlandstalige en een Franstalige voorzitter die om het jaar het voorzitterschap van het Hof waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof

A
  1. De controlebevoegdheid op de wetskrachtige normen
    1.1 Normen die door het Grondwettelijk Hof worden getoetst (‘gecontroleerd’).
    1.2.Normen waaraan het Grondwettelijk Hof toetst.
    2.Toezicht uitoefenen op limitatief opgesomde artikelen van de Grondwet
    3.Toezicht uitoefenen op limitatief opgesomde artikelen van de Grondwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De controlebevoegdheid op de wetskrachtige normen:Normen die door het Grondwettelijk Hof worden getoetst (‘gecontroleerd’).

A

De controlebevoegdheid van het Grondwettelijk Hof betreft wetskrachtige normen; het
Grondwettelijk Hof is enkel bevoegd om de grondwettigheid van wetskrachtige normen te
controleren, dus om na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de Grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vallen Kb’s, besluiten, rechterlijke uitspraken binnen de bevoegdheid van het hof?

A

Neen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Is Gwh Exclusief bevoegd om schending van GW vast te stellen?

A

Het Grondwettelijk Hof beschikt niet over de exclusieve bevoegdheid om een schending van
de Grondwet te sanctioneren: de gewone rechter (met toepassing van artikel 159 Gw.) en de
Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, hebben eveneens die bevoegdheid, zij het ten
aanzien van andere normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het Grondwettelijk Hof kan enkel bestaande wetskrachtige normen toetsen; Wat betekent dat?

A

het is niet bevoegd om rechtstreeks het ontbreken van een wettelijke regeling te toetsen.
Het Grondwettelijk Hof is dus niet bevoegd om een ‘impliciete weigering’ tot het nemen van
wetskrachtige maatregelen te vernietigen of te schorsen.8 Het Grondwettelijk Hof kan dus niet
de niet-uitvoering van een verplichting, die door de Grondwet wordt opgelegd (zoals bijv. door
art. 11bis Gw.9) om wetgevend op te treden, sanctioneren.

Het is bijgevolg niet mogelijk aan het Grondwettelijk Hof, via een beroep tot vernietiging of
een prejudiciële vraag, te vragen of een lacune in de wetgeving al dan niet strijdig met het
gelijkheidsbeginsel is.
Het Hof kan echter wel in het kader van een procedure, waarin wordt gevraagd of een wetskrachtige norm al dan niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, oordelen dat de discriminatie niet voortvloeit uit de desbetreffende norm, maar wel uit het ontbreken van een wettelijke regeling, dus uit een lacune

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gwh controleert enkel de inhoud van de wet, wat betekent dat?

A

Het Grondwettelijk Hof is in beginsel enkel bevoegd voor een controle op de inhoud van de
wetskrachtige normen, niet op de totstandkoming ervan. Het Hof is evenmin bevoegd om de
wijze waarop de wet wordt toegepast of wordt ten uitvoer gelegd te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan Gwh met het ontbreken van het wettelijke regeling?

A

Het Grondwettelijk Hof kan ook vaststellen dat het ontbreken van een wettelijke regeling
strijdig is met de normen waaraan het mag toetsen, omdat de wetgever zich bv. schuldig heeft
gemaakt aan discriminatie door niet te voorzien in een wettelijke regeling voor een bepaalde
groep (terwijl deze bv. wel bestaat ten aanzien van een andere groep). Het betreft de zgn.
ongrondwettige lacunes in de wetgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De controlebevoegdheid op de wetskrachtige normen: Normen waaraan GwH toetst?

A

Vooreerst is het Grondwettelijk Hof, volgens artikel 142 Gw., bevoegd om de wetten, decreten
en ordonnanties te toetsen aan de bevoegdheidsverdelende regels.

Aldus is het Grondwettelijk Hof bevoegd om na te gaan of de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten hun bevoegdheid, via de door hen gestemde wetskrachtige normen, niet te buiten zijn gegaan

17
Q

Wat zijn bevoeghdheidsverdelenderegels?

A

regels ‘die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten’. Het kan gaan om bepalingen die bevoegdheden toewijzen aan de gemeenschappen
en de gewesten of om bepalingen die bevoegdheden aan de federale overheid voorbehouden

18
Q

Toezicht uitoefenen op limitatief opgesomde artikelen van de Grondwet

A

Van 1988 tot 2003 had het toezicht betrekking op de grondrechten die in de artikelen 10, 11 en
24 van de Grondwet werden vermeld.

19
Q

Instrumenten waarmee de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof wordt uitgeoefend.

A

i. Vernietiging:
ii. Schorsing
iii. Prejudiciële vraagstelling

20
Q

Vernietiging

A

De vernietiging betekent dat het Grondwettelijk Hof, met terugwerkende kracht tot op het
ogenblik dat de wetskrachtige norm is tot stand gekomen, ten aanzien van eenieder (en dus niet
enkel ten aanzien van de bij het geschil betrokken partijen) een einde maakt aan het bestaan van
die norm.
De betrokken norm wordt weggenomen uit het rechtsverkeer, zowel voor de toekomst als voor
het verleden, en dit ten aanzien van eenieder.

21
Q

Wat wordt gedaan inzake zware rechtsgevolgen van de vernietiging?

A

Gelet op de zware gevolgen van een vernietiging voor de rechtszekerheid en om te voorkomen
dat door de retroactieve vernietiging een juridisch vacuüm zou ontstaan, kan het Grondwettelijk
Hof de gevolgen van de vernietigde bepaling aanwijzen die tijdelijk of definitief als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

Zo kan de betrokken wetgever een zekere tijd worden
gegund om een nieuwe of aangepaste regeling uit te werken waardoor de door het Grondwettelijk Hof gesanctioneerde ongrondwettigheid wordt verholpen.

Zo kan ook worden voorkomen dat de burgers al te ernstige hinder ondervinden van een vernietigingsarrest, doordat de gevolgen, die de betrokken wetskrachtige norm alvorens de vernietiging ervan voor hen heeft gehad, worden gehandhaafd

22
Q

Wat is het termijn voor het instellen van beroep tot vernitieging?

A

In principe moet het beroep tot nietigverklaring worden ingesteld binnen een termijn van zes
maanden na de bekendmaking van de wet, het decreet of de ordonnantie.

eze vereiste geldt op straffe van niet-ontvankelijkheid.
Gaat het om een wet, decreet of ordonnantie waarbij instemming wordt verleend met een verdrag, dan is de termijn evenwel korter: zestig dagen na de bekendmaking van de betrokken wet, het betrokken decreet of de betrokken ordonnantie.

Deze kortere termijn is ingegeven door de bekommernis dat de mogelijke ongrondwettigverklaring van de instemmingsakte de positie van België op het internationale forum in het gedrang kan brengen, zodat op kortere termijn geweten is of de instemmingsakte al dan niet zal worden aangevochten

23
Q

Door wie kan beroep tot nietigverklaring ingesteld worden?

A
  • de federale ministerraad of een gemeenschaps- of gewestregering;
  • de voorzitter van een parlementaire vergadering op verzoek van twee derden van de leden van de betrokken vergadering;
  • iedere natuurlijke of rechtspersoon (zowel Belgen als vreemdelingen) die een voldoende belang heeft bij de vernietiging van de wet, het decreet of de ordonnantie in kwestie.
24
Q

Schorsing

A

Dit houdt in dat het Grondwettelijk Hof, in afwachting van een uitspraak over de vernietiging,
verbiedt dat de betrokken norm uitvoering krijgt wanneer een ernstig nadeel dreigt te worden
veroorzaakt dat achteraf, na een eventuele vernietiging van de norm, nog moeilijk kan worden
hersteld.

Deze kort geding-procedure dient de efficiënte rechtsbescherming, doordat zij bedoeld is te
voorkomen dat door de uitvoering van de bestreden wetskrachtige norm hangende de vernietigingsprocedure, een onherroepelijk ernstig nadeel voor de verzoekende partij ontstaat

25
Q

Twee voorwaarden waaraan moet worden voldaan om schorsing beroep te kunnen inroepen?

A
  • een ernstig middel: de schending van een bevoegdheidsverdelende of grondwettelijke
    regel moet worden vermeld die op het zicht van een summier onderzoek kan worden beschouwd als zijnde voldoende om mogelijk tot een latere vernietiging van de betrokken norm te leiden.
  • er moet worden aangetoond dat een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te worden
    geleden indien de tenuitvoerlegging van de betrokken wetskrachtige norm niet wordt opgeschort
26
Q

Wat is het termijn voor het beroep tot schorsing?

A

De vordering tot schorsing moet worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de
bekendmaking van de bestreden norm.

27
Q

Welke strenge invulling geeft de GwH aan de twee voorwaarden die voldaan moeten worden om beroep tot schorsing te kunnen inroepen?

A

Het kan dat het Hof, zelfs wanneer het oordeelt dat aan de twee hiervoor vermelde grondvoorwaarden om tot schorsing te kunnen overgaan is voldaan, niet is verplicht tot schorsing over te gaan. Het Hof dient na te gaan of het verantwoord is om tot schorsing van de bestreden bepalingen over te gaan, waarbij het de
nadelen van de onmiddellijke toepassing van de bestreden bepalingen voor de verzoekende
partijen moet afwegen tegen de nadelen voor het algemeen belang die een schorsing met zich
zou meebrengen.
(hiermee wordt de ‘belangenafweging’ bedoeld)

28
Q

Gaat de GWH vaak op de beroep tot schorsing?

A

Het gebeurt dan ook eerder zelden dat het Grondwettelijk Hof ingaat op een verzoek tot
schorsing.

29
Q

Welke karakter heeft schorsing?

A

De schorsing van een wetskrachtige norm heeft een voorlopig karakter in afwachting van een
uitspraak ten gronde over het beroep tot vernietiging; de schorsing beslecht het hangend geschil
dus niet.

30
Q

Prejudiciële vraagstelling

A

Een prejudiciële vraag betekent dus dat een andere rechter aan het Grondwettelijk Hof vraagt
of een bepaalde wetskrachtige norm in overeenstemming is met de bevoegdheidsverdelende
regels of met de grondwetsartikelen waaraan het Grondwettelijk Hof kan toetsen, omdat het
kennen van het antwoord op die vraag voor die rechter noodzakelijk is om het voor hem
aanhangig gemaakte geschil te kunnen oplossen en hijzelf niet bevoegd is om de betrokken
vraag te beantwoorden. In voorkomend geval heeft de grondwettigheidscontrole dus een incidenteel karakter.

Het Grondwettelijk Hof zal de prejudiciële vraag beantwoorden en daarbij enkel nagaan of de betwiste wetskrachtige norm in overeenstemming is met de bevoegdheidsverdelende regels of de bepalingen van de Grondwet waaraan het Hof mag toetsen. Het Grondwettelijk Hof zal zich dus niet uitspreken over de concrete toepassing van de wet op het geschil ten gronde, want dat laatste behoort tot de bevoegdheid van de bodemrechter.

31
Q

Waarom is het rechtsfiguur van prejudiciële vraag tot stand gekomen?

A

Naar Belgisch recht mag een rechter niet zelf een wetskrachtige norm aan de Grondwet toetsen.
Zo een rechter (in deze context “de bodemrechter” of “het verwijzend rechtscollege” genoemd),
in het kader van een hangend geschil, geconfronteerd wordt met de vraag of een wetskrachtige
norm, die van belang is voor de oplossing van het geschil, al dan niet in strijd is met de
bevoegdheidsverdelende regels of met bepaalde grondwettelijke artikelen, dan zal hij deze
vraag niet zelf mogen oplossen.

Hij zal deze vraag aan het Grondwettelijk Hof moeten voorleggen. Dit gebeurt via de techniek van de prejudiciële vraagstelling. (zie art. 142, derde lid Gw.)

32
Q

Principiële verplichting om de prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof:

A

Indien voor een rechtscollege een schending door een wetskrachtige norm van een bevoegdheidsverdelende regel of een artikel van de Grondwet waaraan het Hof mag toetsen, wordt opgeworpen dan moet dit rechtscollege terzake een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof.

De bodemrechter zal dit ook amtbshalve doen, bij twijfel over de mogelijke schending in voormelde zin.
Op de principiële verplichting om de prejudiciële vraag te stellen, bestaan een aantal uitzonderingen

33
Q

Uitzonderingen op de principiële verplichting:

A
  1. Zijn uitgesloten van de principiële verplichting, de wetten, de decreten en ordonnanties
    waardoor een constituerend verdrag betreffende de Europese Unie of EVRM of een Aanvullend
    Protocol bij dit Verdrag instemming verkrijgt.
    Deze instemmingsakten zijn dus uitgesloten van de constitutionele toetsing via een prejudiciële
    vraag. Hierdoor wil men juridische en politieke problemen voorkomen die een negatieve
    toetsing voor de internationale aansprakelijkheid van België zou meebrengen.

De constitutionele toetsing van de instemmingsakten blijft wel mogelijk via het beroep tot vernietiging. Eens de termijn voor het instellen van dat beroep evenwel verstreken is, is een dergelijke toetsing uitgesloten, waardoor deze wetskrachtige normen een quasi-constitutionele status verwerven

  1. Het rechtscollege is er niet toe gehouden een prejudiciële vraag te stellen, wanneer de zaak
    niet door het betrokken rechtscollege kan worden behandeld om redenen van onbevoegdheid
    of niet-ontvankelijkheid, tenzij wanneer die redenen ontleend zijn aan normen die zelf het
    onderwerp uitmaken van het verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag .
  2. Het rechtscollege is er niet toe gehouden een prejudiciële vraag te stellen, wanneer het
    Grondwettelijk Hof reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met een identiek
    onderwerp:Deze uitzondering wordt aangeduid als ‘acte éclairée’
34
Q

Heropening van de vernietigingstermijn:

A

Er staat een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot
vernietiging tegen wetskrachtige norm, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële
vraag, verklaard heeft dat die norm, een van de bevoegdheidsverdelende regels of artikelen van
de Grondwet, waaraan het Hof mag toetsen, schendt. De termijn gaat in op de dag na de datum
van de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad. (art. 4, tweede lid Bijzondere
Wet Grondwettelijk Hof)

35
Q

Samenloop van grondrechten, wanneer doet het zich voor?

A

Samenloop van grondrechten doet zich voor wanneer een wetskrachtige norm niet enkel een
grondwettelijk beschermd mensenrecht schendt, maar ook een recht dat beschermd wordt door
een direct werkend verdrag. (vb. recht op privacy dat zowel door art. 22 Gw. als door art. 8
EVRM wordt beschermd). Wanneer een grondrecht op geheel of gedeeltelijk analoge wijze is
gewaarborgd door de Grondwet en een mensenrechtenverdrag, ontstaat er samenloop, wat de verplichting tot prejudiciële vraagstelling sterk kan beïnvloeden

36
Q

Wat blijkt uit de smeerkaas doctrine?

A

Uit de Smeerkaas-doctrine (arrest Hof van Cassatie Franco Suisse-Le Ski, 1971) volgt dat de
rechter een wetskrachtige norm zelf rechtstreeks kan toetsen aan een bepaling uit een
mensenrechtenverdrag met directe werking, zoals het EVRM. In het geval van samenloop van
grondrechten zou de rechter de verplichting om een prejudiciële vraag te stellen kunnen
omzeilen door de wetskrachtige norm rechtstreeks te toetsen aan het mensenrechtenverdrag met
directe werking.

Om dat te voorkomen voorziet art. 26, §4 Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof in de volgende regeling

37
Q
A