Herhaling Voc Fouten Semester 1 En 2 Flashcards
Oppugnare
Oppugno, oppugnavi, oppugnatum; belegeren
Fugere
Fugio, fugi,- ; vluchten
Etiam
Zelfs, ook
Fieri
Fio, factus sum; worden, gebeuren
Occidere
Occido, occidi, occisum; vermoorden
Invenire
Invenio, inveni, inventum; vinden
Crescere
Cresco, crevi, cretum; groeien
Interim
Ondertussen
Parare
Paro, paravi, paratum; voorbereiden
Legatus
Legati; de gezant
Undique
Van overal
Multitudo
Multitudinis: de menigte
Rapere
Rapio, rapui, raptum; grijpen, stelen, roven
Dum
+ ind. ; terwijl
Celer
Celeris, celere; snel
Haud
(Helemaal) niet
Reperire
Reperio, repperi, repertum; vinden, aantreffen
Certamen
Certaminis; de wedstrijd
Parere
Pareo, parui,- ; gehoorzamen
Tandem
Uiteindelijk, tenslotte
Aequus
Aequa, aequum; effen, vlak, gelijk
Ab
+ abl; voor, wegens
Nisi
+ ind./conj. ; indien niet, tenzij
Cum
+ conj. ; toen, omdat
Uterque
Utraque, utrumque; elk van beide
Supra
Erboven, boven, daarboven
Procedere
Procedo, processi, processum; voortgaan
Ambo
Ambae, ambo; beide, beiden
Ire
Eo, ii, itum; gaan
Quasi
+ conj. ; alsof
Emere
Emo, emi, emptum; kopen
Magis
Groot
Iam
Reeds, al
Denique
Tenslotte, uiteindelijk
Pro
+ abl. ; voor
Constare
Consto, constiti,- ; vaststaan
Capere
Capio, cepi, captum; vangen, grijpen, roven
Notus
Nota, notum; bekend
Agere
Ago, egi, actum; doen
Quaerere
Quaero, quaesivi, quaesitum; vragen
Ducere
Duco, duxi, ductum; leiden, brengen
Educere
Educo, eduxi, eductum; wegleiden, naar buiten brengen
Ira
Irae; de woede
Considere
Consido, consedi, consessum; gaan zitten, zich vestigen
Vestigium
Vestigii; de voetstap, het voetspoor
Quia
+ ind. ; omdat
Vita
Vitae; het leven