her Flashcards

1
Q

scaffolding

A

ondersteuning bij leren en probleemoplossing die zelfstandigheid en groei bevorderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 themagebieden van ontwikkelingspsychologie

A

fysieke ontwikkeling
cognitieve ontwikkeling
sociale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

freuds stadia psychoanalytische theorie

A

12- 18 mnd oraal zuigbehoefte
18- 3 jr anaal zindelijkheid
3-6 jr fallisch genitale nieuwsgierigheid
6-18 jr latentie seksualiteit op de achtergrond
18- volwassen genitaal aangaan van volwassen seksuele relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

epigenetica

A

de manier waarop genen aan- of uitgezet worden door chemische veranderingen in et genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

psychodynamisch perspectief

A

gedrag wordt gemotiveerd door onbewuste krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cognitief perspectief

A

richt zich op processen die de mens in staat stellen de wereld te leren kennen, te begrijpen en er over na te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 soorten hechting

A

veilig moeder is thuisbasis, van streek als ze weg is, als ze weer terug is naar haar toe

angstig - vermijdend zoeken niet de nabijheid op van moeder. als ze weg gaat niet van streek, vermijden haar als ze terug komt.

angstig - ambivalent blijven dit bij moeder, veel stress als ze weg gaat. als ze terug komt ambivalente reactie, zoeken nabijheid maar gaan ook slaan en schoppen

gedesorganiseerd - gedesoriënteerd vaak inconsistent en tegenstrijdig gedrag. gaan naar moeder toe als ze terugkeert maar kijken haar niet aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vormen van psychodynamisch perspectief

A

psychoanalytisch

psychosociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

methodes om intelligentie te meten bij baby

A

bailey scales of infant development
mullen scales of early learning
gedragsonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

normatieve gebeurtenis

A

gebeurtenis die voor een grote groep mensen op dezelfde manier wordt voltrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geheugen in de babytijd

A

infantiele amnesie. nauwelijks herinneringen aan babytijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bedreiging fysieke groei

A
nachtmerries
mishandeling
slechte voeding
ongelukken
ernstige ziektes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sensorische problemen

A

visuele problemen
auditieve problemen
spraakproblemen
leerproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

instrumentele agressie

A

gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

syntax

A

het samenvoegen van woorden tot zinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tentatieve periode

A

pragmatische manier van denken over de eisen van verschillende banen en of hun capaciteiten daar bij aansluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

realistische periode

A

verdieping in specifieke carrière, ervaring opdoen of opleiding volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

piaget’s stadia van cognitieve ontwikkeling

A

senso motorisch 0-2 ontwikkelen van objectpermanentie

pre operationeel 2-7 ontwikkeling van taal en symbolisch denken

concreet operationeel 7-12 ontwikkeling van verduurzaming(kwantiteit is niet gerelateerd aan fysieke verschijning. kennis van concept van omkeerbaarheid

formeel operationeel 12- volwassen ontwikkeling van logisch en abstract denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

8 intelligenties van gardner

A
muzikale
lichamelijke
interpersoonlijke
intrapersoonlijke
taalkundige
logisch-mathematistische
ruimtelijke 
natuurlijke
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

normatieve invloeden

A

lijdt tot een form van confirmatie waarbij de gevolgen van afwijkend gedrag gevreesd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

perceptuele schematisering

A

het vermogen om in een tekening die opgebouwd is uit verschillende figuurtjes zowel het geheel als de afzonderlijke delen te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ontwikkelingspsychologie

A

de wetenschappelijke benadering voor groei, stabiliteit en verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

psychoanalytisch

A

onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands gedrag en motivatie

24
Q

ontwikkeling van zintuigen

A

visuele perceptie vanaf 3 maanden zien baby’s scherp

auditieve perceptie al in de baarmoeder reageert de baby op geluiden

geur en smaak baby’s herkennen hun moeder aan geur. voorkeur voor zoete smaak

pijn en aanraking pijn leidt tot snelle reactie. aanraking is belangrijk onderdeel bij ontwikkeling

25
Q

psychosociale stadia van freud

A
vertrouwen-wantrouwen
autonomie-schaamte
initiatief-schuldgevoel
vlijt-minderwaardigheid
identiteit- identiteit verwarring
intimiteit-isolement
generativiteit-stagnatie
integriteit-wanhoop
26
Q

egocentrisme, 2 vormen

A

het gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander fysiek perspectief zien

het onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens en standpunten hebben die anders zijn dan de eigen

27
Q

4 principes van groei

A

cefalo caudaal van boven naar beneden

proximo distaal van binnen naar buiten

onafhankelijkheid van systemen verschillende systemen groeien in verschillend tempo

hiërarchische integratie vaardigheden ontwikkelen zich los van elkaar en worden later geïntegreerd in complexere vaardigheden

28
Q

zes substadia van het sensomotorische stadium(piaget)

A

eerste reflexen 0-1 maand zuigreflex

primair circulair 1-4 maand primair circulaire reacties(baby grijpt een object en zuigt er aan)

secundair circulair 4-8 maand secundair circulaire reacties(rammelaar steeds anders schudden om te horen hoe het geluid veranderd)

coördinatie secundair circulair 8-12 maand baby duwt speeltje weg om te pakken wat er half onder ligt

tertiair circulair 12-18 maand laat speeltje steeds op de grond vallen om te kijken hoe het valt

begin van denken 18-24 maand kind weet dat de bal die onder de bank rolt er aan de andere kant weer uit rolt

29
Q

gedragsonderzoek

A
kijkt naar de prestaties op 4 vlakken
motorische vaardigheden
taalgebruik
adaptie
sociaal persoonlijke vaardigheden
30
Q

bayley scales of infant development

A

mentale vermogens
motorische vaardigheden
temperament

31
Q

centratie

A

het vermogen om zich op meer dan 1 aspect van de stimulus te richten

32
Q

conservatie

A

kwantiteit is niet gerelateerd aan uiterlijke opstelling

33
Q

adaptatie

A

de manier waarop kinderen reageren op en zich aanpassen aan nieuwe informatie. kan verklaard worden door twee basisprincipes:
assimilatie
accommodatie

34
Q

schema

A

een mentale structuur die de ontwikkeling van het denken aanstuurt

35
Q

plasticiteit

A

de mate waarin fysieke structuur en ontwikkelingsgedrag gewijzigd of aangepast kan worden

36
Q

decentreren

A

rekening houden met verschillende aspecten van de situatie

37
Q

assimilatie

A

het proces waarbij mensen een ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze

38
Q

cognitieve ontwikkeling

A

kijkt naar intellectuele vermogens waaronder leren, geheugen, het oplossen van problemen en intelligentie

39
Q

test van binet

A

kijkt naar de mentale leeftijd en kalenderleeftijd om iq te meten

40
Q

habituatie

A

afname in reactie op een stimuli naarmate deze vaker heeft plaatsgevonden.
Is het eerste leerproces van een baby

41
Q

5 perspectieven

A
cognitief
behavioristisch
evolutionair
systemisch
psychodynamisch
42
Q

differentiële emotie theorie

A

emotionele uitingen weerspiegelen niet alleen emotionele ervaringen maar helpen ook met het reguleren van de emoties zelf

43
Q

lateralisatie

A

de hersenhelften worden steeds gespecialiseerder
links is de reken kant
rechts is creativiteit

44
Q

lichte aanraking

A

vanaf 32 weken na conceptie is het hele lichaam gevoelig voor aanraking

aanraking is belangrijk om de wereld te leren kennen

tastzin is het meest geavanceerde zintuig bij een pasgeboren baby. het is een van de eerste zintuigen die zich ontwikkelt

45
Q

theory of mind

A

het vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van zichzelf.

Dankzij cognitieve groei in de babytijd zijn oudere baby’s bijvoorbeeld in staat om mensen op heel andere manieren te zien dan objecten

46
Q

mullen scales of early learning

A
beoordeelt 5 domeinen:
grove motoriek
fijne motoriek
receptieve taal
visuele perceptie
expressie
47
Q

co regulering

A

periode waarin ouders en kind samen het gedrag van het kind bepalen

48
Q

hoogbegaafdheid

A

acceleratie: speciale lesprogramma’s waarmee ze in hun eigen tempo verder kunnen leren
verrijken: individuele activiteiten om dieper in te gaan op specifieke onderwerpen

49
Q

zone van naaste ontwikkeling

A

het niveau waarop een kind een taak bijna, maar niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren

50
Q

metacognitie

A

kennis die mensen hebben van hun eigen denkprocessen en hun vermogen om hun cognitie te monitoren

51
Q

accommodatie

A

het proces dat bestaande manieren van denken verandert in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen

52
Q

psychosociaal

A

omvat de verandering mbt de manier waarop we aankijken tegen de sociale interacties met anderen en jezelf als lid van de maatschappij

53
Q

gillian’s 3 stadia van morele ontwikkeling voor vrouwen

A

nadruk op individuele overlevering.
concentratie op wat het beste is voor het zelf.
geleidelijke overgang van zelfzuchtigheid naar verantwoordelijkheid

goedheid als zelfopoffering
opvatting dat eigen wensen ondergeschikt gemaakt moeten worden voor wat andere mensen willen.
geleidelijke overgang naar rekening houden met zelf én ander

moraal van geweldloosheid
moreel evenwicht tussen het zelf en anderen.
iemand kwetsen in immoreel.

54
Q

kohlbergs 3 niveaus van moreel redeneren

6 stadia

A

preconventionele moraal
op dit niveau worden de concrete belangen van het individu gezien in termen van beloningen en straffen
- nadruk op gehoorzaamheid en straf. houden zich aan de regels om straf te voorkomen.
- nadruk op beloning.
zijn gehoorzaam omwille van de beloning die het oplevert.

conventionele moraal
benaderen mensen als leden van de maatschappij.
iedereen inclusief zij zelf moeten zich goed gedragen.
- ‘brave jongen’ moraal, zijn er op uit om het respect van anderen te behouden en doen wat er van hen wordt verwacht.
- nadruk op autoriteit en sociale orde. houdt zich aan de regels van de samenleving. ‘goed’ is dat wat de samenleving definieert als goed.

postconventionele moraal
hanteren morele principes die de principes van een bepaalde samenleving overstijgen.
- nadruk op overeengekomen afspraken, individuele rechten en democratisch geaccepteerde wetgeving.
- nadruk op individuele principes en geweten, houdt zich aan wetten omdat ze gebaseerd zijn op universele ethische principes. als die wetten in strijd zijn met deze principes wordt niet gehoorzaamd.

55
Q

4 stadia volgens westenberg

A

8-10 jaar impulsief: impulsief, afhankelijk, volgzaam, goed corrigeerbaar, heeft leiding nodig.

10-12 jaar zelfbeschermend: bewust van eigen persoon, wil zichzelf redden, kiest vaak uit eigenbelang.

12-16 jaar conformistisch: past zich aan de groep aan, social wenselijk gedrag.

16-25 jaar zelfbewust: bewust van de eigen, unieke, identiteit.

56
Q

marcia’s theorie van identiteitsontwikkeling

4 categorieën

A

identity achievement:
adolescenten die zich aan een specifieke identiteit verbinden na een crisis periode waarin ze verschillende alternatieven overwegen.

identity foreclosure:
adolescenten die zich voortijdig aan een identiteit verbinden zonder dat ze de alternatieven hebben onderzocht.

identity diffusion
adolescenten die verschillende identiteiten overwegen maar zich nooit aan een identiteit verbinden of nooit nadenken over de opties die ze hebben.

moratorium:
adolescenten die tot op zekere hoogte verschillende identiteiten hebben onderzocht maar zich nog niet aan een identiteit hebben verbonden