HC.6 - Embryologie Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er met de extra-embryonale vliezen en holtes?

A
  • dooierzak verdwijnt
  • amnionholte vormt de ruimte ronde de foetus gevuld met vruchtwater
  • chorionholte wordt weggedrukt door de amnionholte en verdwijnt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat ontstaat er uiteindelijk uit de neurale lijst cellen (neural crest cells)?

A

Perifere zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het krommingsproces?

A

snelle groei van de ‘rugzijde’ dan de ‘buikzijde’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is inductie?

A

cellen en celpopulaties sturen de ontwikkeling van elkaar door signaalmoleculen uit te zenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is competentie?

A

Het vermogen van cellen om op specifieke signaalmoleculen te reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem belangrijke ontwikkelingsmoleculen

A
  • signaal eiwitten
  • receptoren
  • signaaltransductieketen
  • transcriptie factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat ontwikkelt zich uit het septum transversum?

A

deel van het middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn gevolgen van het krommingsproces?

A
  • septum transversum en embryonaal hart bewegen van de buitenkant naar binnen
  • dooierzak, allantois en stengel maken de navelstreng
  • prochordaal en cloacale membranen bakenen de darm af
  • primitieve darm ontstaat
  • toekomstige mond en primitieve diafragma ontstaan
  • vorming borst- en buikwand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de toekomstige mond?

A

stomodeum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het primitieve diafragma?

A

septum transversum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de primitieve blaas

A

allantois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is het bouwplan ongeveer af?

A

aan het einde van week 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke twee manieren zijn er om verschillende celtypen te krijgen?

A
  • asymmetrische celdeling
  • inductie (na symmetrische celdeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt cel differentiatie door inductie?

A

Signaalmoleculen beïnvloeden via specifieke receptoren, signaal-transductiecascades en transcriptiefactoren de genexpressie van doelwitcellen.
- receptoren en signaaltransductiecascades brengen de boodschap naar de cel
- transcriptiefactoren sturen de differentiatie van de cel door te binden aan enhancers/suppresors
Het gevolg is vaak een verandering van de eiwitcompositie van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Er zijn maar een beperkt aantal verschillende signaalmoleculen. Wat verklaart de verscheidenheid aan weefsels die ontstaan?

A
  • een specifiek signaaleiwit is betrokken bij meerdere ontwikkelingsprocessen
  • het effect van een signaaleiwit is afhankelijk van de doelwitcel (competentie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt competentie in?

A

Een doelwitcel moet de receptor maken en de receptor moet genen gaan aan en uitzetten, maar die genen moeten wel bereikbaar zijn in dispers chromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar kan het effect van een signaaleiwit op een cel van afhangen?

A
  • competentie
  • concentratie (sommige signaaleiwitten werken verschillend bij verschillende concentraties signaaleiwit)
  • morfogenen/remmende factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn morfogenen?

A

remmende factoren (bij signaalinductie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke weefsels ontstaan uit het trofoblast?

A
  • weefsel dat zorgt voor innesteling in de baarmoederwand
  • weefsel dat zorgt voor de vorming van de placenta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat ontstaat uit het embryoblast?

A
  • embryo
  • extra-embryonale vliezen
  • grootste deel van de placenta
21
Q

Wat is ‘hatching’?

A

Het zogenaamd vrijkomen van de blastocyst uit de zona pellucida

22
Q

Wat is het endometrium?

A

de baarmoederwand, waarin innesteling plaatsvindt

23
Q

Wanneer wordt de blastocystholte de dooierzakholte?

A

Als de blastocystholte bleedt is met een nieuw laagje embryonaal weefsel tijdens de innesteling

24
Q

Hoe wordt de chorionholte gevormd?

A

Aan het einde van de tweede week wordt nieuw weefsel aangelegd: het extra-embryonaal mesoderm

25
Q

Welke structuren ontstaan uit het extra-embryonaal mesoderm?

A

placenta en de hechtsteel

26
Q

Wat ontwikkelt zich uit de hechtsteel?

A

de navelstreng

27
Q

In welke richting wordt nieuw weefsel tijdens de gastrulatie gevormd?

A

Richting caudaal

28
Q

Wat ontwikkeld zich uit het mesoderm in de as van het embryo?

A

de notochord

29
Q

Benoem de volgorde van de lagen mesoderm die worden gevormd

A
  • notochord
  • paraxiaal mesoderm
  • intermediair mesoderm
  • lateraal mesoderm
  • extra-embryonaal mesoderm
30
Q

Wat is de functie van het notochord?

A

Het notochord heeft een belangrijke regulerende rol in de ontwikkeling van het embryo, vooral bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel en de wervelkolom

31
Q

Wat ontstaat primair uit het paraxiale mesoderm?

A

de somieten

32
Q

Wat ontstaat uit de somieten?

A

skelet-, spier- en onderhuidweefel

33
Q

Wat ontstaat uit het intermediaire mesoderm?

A

weefsel van het urogenitaalstelsel

34
Q

Wat ontstaat uit het lateraal mesoderm?

A

weefsel rond de inwendige organen

35
Q

Waaruit ontstaat het hart?

A

cardiogeen mesoderm, liggend in een gebied voor het buccofaryngeale membraan

36
Q

Hoe heten de openingen van de neurale buis aan craniale en caudale zijde als deze nog niet gesloten zijn?

A

craniaal: neuroporus anterior
caudaal: neuroporus posterior

37
Q

Tot welke weefsels (embryonaal) differentiëren somieten?

A
  • sclerotoom
  • dermatomyotomen (later dermatoom en myotoom)
38
Q

Wat ontwikkeld zich uit het sclerotoom?

A

de wervelkolom

39
Q

Hoe splits het dermatomyotoom?

A

lateraal dermatoom en mediaal myotoom

40
Q

Wat ontstaat uit dermatoom?

A

onderhuids bindweefsel (dermis)

41
Q

Wat ontstaat uit myotoom?

A

de skeletspieren van de romp

42
Q

Wat is de mesonefros?

A

primitief nierstelsel dat ontstaat uit intermediair mesoderm

43
Q

Welke twee embryonale weefsels vormen zich uit het lateraal mesoderm?

A
  • viscerale/splanchnisch mesoderm
  • pariëtaal/somatisch mesoderm
44
Q

Hoe kunnen visceraal en pariëtaal mesoderm worden onderscheiden?

A

Visceraal mesoderm grenst direct aan het embryonale darmstelsel

45
Q

Wat is het stomodeum?

A

de toekomstige mondholte

46
Q

Wat is de allantois?

A

de toekomstige blaas

47
Q

Waarin ontwikkelt embryonaal endoderm?

A
  • allantois –> blaas
  • darm –> trachea/longen + lever + pancreas + tractus digestivus
  • farynx –> glandula thyroidea + pharyngeale pouches (tonsillen/thymus/ …)
48
Q

Waarin ontwikkelt embryonaal ectoderm?

A
  • neurale buis
    -> neural crest –> perifeer zenuwstelsel
    -> centrale zenuwstelsel
  • epitheel (epidermis) van buitenkant van het lichaam
49
Q

Waarin ontwikkelt embryonaal mesoderm zich?

A
  • intermediair mesoderm
    -> tractus urogenitalis
  • lateraal mesoderm
    -> pariëtaal mesoderm
    -> visceraal mesoderm
  • paraxiaal mesoderm
    -> myotoom (axiale spieren en spieren van extremiteiten)
    -> sclerotoom (axiaal skelet)
    -> dermatoom (dermis van de huid)