HC.5 Regulatie bloeddruk Flashcards

1
Q

Welke doelorganen hebben a1, a1, b1 en b2?

A
a1 = bloedvaten (vasoconstrictie)
a2 = bloedvaten (vasoconstrictie)
b1 = hart (hogere hartcontractie)
b2 = bloedvaten/bronchiën  (vasodilatatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet isoprenaline?

A

verlaging perifere vaatweerstand door b2, verhoging hartfrequentie door b1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet noradrenaline?

A

verhoging perifere vaatweerstand door vasoconstrictie a1 en a2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet adrenaline?

A

verlaging perifere weerstand door b2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly