hc1 - data mondeling Flashcards

1
Q

model

A

vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

doel van een model

A

communicatie, afstemming en beperken van complexiteit door abstractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gegevensbeheer

A

het afbeelden van de werkelijkheid in computerbestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

entiteiten

A

tastbare dingen die je wil gaan opslaan (bijv. een boom). Je kan ze nog niet direct in een database zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 soorten entiteiten

A

abstracte entiteit en concrete entiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

abstracte entiteit

A

het abstracte begrip (boom). wordt beschreven als entiteitstype met tussen haakjes de attributen: boom(soort, hoogte, leeftijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

concrete entiteit

A

= instantie
(een hele specifieke boom: soort plantaan, hoogte 4,78 meter, leeftijd 18 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

attributen

A

kenmerken of eigenschappen (bijv. de hoogte van een boom). Kan je wel direct in een database zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarde

A

hoort bij het attribuut (bijv. hoogte = 4,78 meter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

relatie

A

altijd tussen entiteiten (student volgt een vak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de tabelnaam?

A

objecttype = entiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de tabelkoppen?

A

attributen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat staat er in de overige regels van een tabel?

A

objecten / records

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat staat er in een cell van een tabel?

A

een waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het doel van database modelleren?

A

effectief en efficiënt opslaan van gegevens die nodig zijn voor een bepaalde taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bottum-up methode betekenis

A

normaliseer bestaande data om zo een efficiëntere data-structuur te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stappenplan van bottum-up methode

A
  1. inventarisatie
  2. selectie
  3. normalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

inventarisatie (eerste fase bottum-up methode)

A

brainstormen met opdrachtgever (welke gegevens zijn van belang, gesprekken met medewerkers, papieren administratie)
ruim denken (later schrappen is beter dan vooraf vergeten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

selectie (tweede fase bottum-up methode). waar worden keuzes op gebaseerd?

A

Het draait om essentie.
Keuzes worden gebaseerd op - relevantie
- beschikbaarheid
- wetgeving
- hoeveelheid ruimte voor opslag
- hoeveelheid werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is het resultaat na de selectie fase van bottum-up methode?

A

een platte tabel = nulde normaalvorm
- geen structuur
- kolommen voor de attributen
- regels voor de objecten

21
Q

wat is de betekenis van normalisatie? (derde fase van bottum-up methode)

A

databasemodel efficiënter maken zonder dataverlies.

22
Q

wat zijn anomalies en welke 3 soorten heb je?

A

eigenaardigheden die een database kan hebben.
- update anomalie
- insert anomalie
- delete anomalie

23
Q

update anomalie

A

je verandert iets in de tabel (update), bijvoorbeeld een naam van een vak. als gevolg ga je van 2 naar 3 vakken

24
Q

insert anomalie

A

je voegt een extra rij toe (nieuwe docent), maar je moet nog een vakje leeglaten (omdat je bijv. nog niet weet welk vak een nieuwe docent gaat geven)

25
Q

delete anomalie

A

je verwijdert iets (als je bijv. een vak wilt verwijderen, verwijder je die hele regel, dus ook de gegevens van die docent (als de docent alleen dat vak geeft)

26
Q

wat zijn de 4 eisen van eerste normaalvorm?

A
  • ieder attribuut is atomair n bevat dus hoogstens 1 waarde (in elke cel mag niet meer dan 1 gegeven staan)
  • geen attribuut wordt herhaald
  • de tabelstructuur verandert niet in de tijd
  • er zijn geen volledige identieke regels
27
Q

wat is een functionele afhankelijkheid (vorm)?

A

A1, A2, …, An -> B1, B2, … Bm

28
Q

Wanneer heeft een tabel een functionele afhankelijkheid?

A

Als jij de waardes weet die horen bij de attributen voor de pijl, dan ligt daarmee vast wat de waardes zijn die horen bij de attributen na de pijl.

29
Q

voorbeelden functionele afhankelijkheden

A

(vak, module) > docent (er is maar 1 moduleverantwoordelijke)

docent > academie (een docent werkt voor slechts 1 academie)

(vak, module) > (docent, academie)

30
Q

Superkey =

A

Als je een functionele afhankelijkheid hebt, waarbij alle attributen uit de tabel worden genoemd, dan noem je het gedeelte voor de pijl de superkey

31
Q

is elke candidate key een superkey en andersom?

A

elke candidate key is een superkey (de kleinste), maar je kan ook superkeys hebben die groter zijn dan de candidate key (dus niet elke superkey is een candidate key)

32
Q

Candidate key =

A

de kleinste combinatie van haakjes (verzameling van attributen) die ook een superkey is

33
Q

primary key =

A

de meest logische candidate key

34
Q

partial key =

A

elke deelverzameling van candidate keys. dus als een candidate key bestaat uit meerdere attributen, dan is elk van de losse attributen én elke combinatie daarvan, een partial key.

35
Q

wat zijn de superkeys bij deze functionele afhankelijkheid?
(vak, module) > (docent, academie)

A
  • (vak, module)
  • (vak, module, docent)
  • (vak, module, academie)
  • (vak, module, docent, academie)
36
Q

wat is de candidate key bij deze functionele afhankelijkheid?
(vak, module) > (docent, academie)

A

(vak, module)

37
Q

wat is de primary key bij deze functionele afhankelijkheid?
(vak, module) > (docent, academie)

A

(vak, module)

38
Q

wat zijn de partial keys bij deze functionele afhankelijkheid?
(vak, module) > (docent, academie)

A
  • vak
  • module
39
Q

twee soorten afhankelijkheden

A

partiële afhankelijkheid
transieve afhankelijkheid

40
Q

wat is een partiële afhankelijkheid?

A

een functionele afhankelijkheid, waarbij de attributen voor de pijl partieel keys zijn

41
Q

wat is een transieve afhankelijkheid? + voorbeeld

A

krijg je door functionele afhankelijkheden te combineren

(vak, module) > docent
combineren met
docent > academie
geeft
(vak, module) > academie)

42
Q

Wat zijn de 2 eisen voor tweede normaalvorm?

A
  • het voldoet aan de eerste normaalvorm
  • er zijn geen partiële afhankelijkheden
43
Q

Je hebt een 1NF tabel met onderstaande partiële afhanklijkheid. Hoe zet je deze in 2NF?

Naam > (Adres, Plaats, Bloedgroep, Huisarts, Adres arts, Tel.nr. arts)

A

Je gaat de 1NF tabel splitsen in 2 tabellen.
- Alle attributen die in de partiële afhankelijkheid staan zet je in 1 tabel.
- In tabel 2 zet je alle overige attributen (in dit geval bezoekdatum en kosten) en de attributen die bij de partiële afhankelijkheid voor de pijl staan (in dit geval naam)

44
Q

2 eisen derde normaalvorm

A
  • het voldoet aan de tweede normaalvorm
  • alle niet-sleutel attributen hangen niet meer af van andere niet-sleutel attributen
    (er zit dus nog een functionele afhankelijkheid zonder de key in één van de tabellen van de 2NF).
45
Q

Tabel naar derde normaalvorm zetten.

In het voorbeeld kan de volgende functionele afhankelijkheid nog eruit worden gehaald:
huisarts > (adres arts, tel.nr. arts)

Hoeveel tabellen heb je nu? (je had er in 2e normaalvorm 2)

A

3

huisarts > adres arts, tel.nr, arts

naam > adres, plaats, bloedgroep, huisarts

naam, bezoekdatum > kosten

46
Q

2 eisen Boyce-Codd normaalvorm (BCNF)

A
  • het voldoet aan de derde normaalvorm
  • voor elke functionele afhankelijkheid geldt dat het gedeelte voor de pijl een candidate key (dus zo kort mogelijk) is (3NF is bijna altijd BCNF)
47
Q

staan onderstaande 3 tabellen (3NF) ook al in BCNF?

huisarts > adres arts, tel.nr, arts

naam > adres, plaats, bloedgroep, huisarts

naam, bezoekdatum > kosten

A

Ja
huisarts is een primary key
naam is een primary key
naam, bezoekdatum is een primary key

48
Q

welke normaalvormen zijn er?

A

nulde normaalvorm
eerste normaalvorm
tweede normaalvorm
derde normaalvorm
boyce-codd normaalvorm