HC Adrenerge receptoren (Ba1B1 week 2) Flashcards

1
Q

Wat is de affiniteit van alfareceptoren (hoog-laag) voor adrenaline, noradrenaline en isoprenaline?

A

Hoge affiniteit: noradrenaline
Medium affiniteit: adrenaline
Lage affiniteit: isoprenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de affiniteit van betareceptoren (b1 én b2) (hoog-laag) voor adrenaline, noradrenaline en isoprenaline

A

Hoge affiniteit: isoprenaline
Medium affiniteit: adrenaline
Lage affiniteit: noradrenaline (geen voor b2 receptoren!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de verschillen tussen alfa1 en alfa2 receptoren?

A
  1. A2-receptoren bevinden zich ook presynaptisch, A1 alleen postsynaptisch.
  2. A2-receptoren hebben een regulerende werking op noradrenaline afgifte, negatieve terugkoppeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de farmacologische effecten van alfa1?

A
  • Vasoconstrictie –> verhoging perifere vaatweerstand en bloeddruk (en diastolische arteriële bloeddruk)
  • Mydriasis (verwijde pupillen)
  • Sluiting van sphincter urineblaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het therapeutisch gebruik van alfa 1 receptoren?

A
  • Remmen lokale bloeding
    -Verkoudheid/neuscongestie
    -Inductie mydriasis
    -Verlenging werking lokale anesthetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de farmacologische effecten van alfa 2 receptoren

A
  • Verminderde transmitter afgifte
  • Vasoconstrictie (in mindere mate dan a1)
  • Verminderde insuline afgifte
  • (shock)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Farmacologische effecten beta 1 receptoren

A
  • Verhoging hartfrequentie en -contractiliteit
  • Verhoging hartgeleiding
  • Verhoging Renine afgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Therapeutisch gebruik beta 1 receptoren

A
  • Hartstilstand
  • Hartstop (tijdelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Farmacologische effecten beta 2 receptoren

A
  • Vasodilatie –> afname perifere vaatweerstand
  • Verslapping bronchi
  • Verslapping baarmoeder
  • Toename glycolgenolyse in spieren en lever
  • Toename glucagon afgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Therapeutisch gebruik beta 2 receptoren

A
  • Astma
  • (dreigende) vroeggeboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Farmacologische effecten a1 antagonisten

A
  • vasodilatie –> verlaging perifere vaatweerstand en bloeddruk (daling systolische arteriedruk)
  • relaxatie prostaat
  • openen sphincter urineblaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Therapeutisch effect a1 antagonisten

A
  • hypertensie (muv fentolamine)
  • prostaat hypertrofie
  • phaeochromocytoom (tumor bijnier, pre-operatief)
  • perifeer vaatlijden (bv Raynaud)
  • Impotentie (ondertussen sildenafil)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Farmacologische effecten a2 antagonisten

A
  • Toename transmitter afgifte
  • Geen effect op vaatvernauwing (!)
  • Toename insulineafgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Farmacologische effecten b1/2 antagonisten

A
  • Daling hartfrequentie en -contractiliteit
  • Minder hartgeleiding
  • Minder renineafgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Therapeutisch gebruik b1/2 antagonisten

A
  • Hartritmestoornissen
  • Secundaire preventie hartinfarct
  • Angina pectoris
  • Hypertensie
  • Migraine profylaxe
  • Angsttremoren
  • Glaucoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke beta-blokker zou je een patient met astma en een hartritmestoornis geven?

A

Een bèta-1 receptor antagonist. Beta-2 zorgt voor verslapping van de bronchiën, en is de receptor waar salbutamol (astmamedicatie) op werkt.

17
Q

Waarom zorgt noradrenaline voor een daling van de hartfrequentie?

A

Door stijging van de perifere vaatweerstand wordt de hartslag via de baroreceptoren verlaagd.

  • Stijging systolische en diastolische druk
  • Werkt op a1, a2, b1
18
Q

Wat is het effect van isoprenaline?

A
  • Perifere vaatweerstand neemt af (b2) –> afname diastolische druk
  • Verhoogde hartfrequentie –> toename systolische druk
19
Q

Wat is het effect van adrenaline?

A
  • Werkt op a1,a2,b1,b2
  • Verhoogde hartslag
  • Vasodilatie (minder dan isoprenaline, tegenwerken a1+a2)
  • Systolische bloeddruk stijgt, diastolische bloeddruk daalt
20
Q

Welke manieren zijn er om te interfereren met het adrenerge systeem?

A
  • Tetrodotoxine (vermoeilijkt depolarisatie)
  • Reserpine (heropgenomen noradrenaline niet weer in blaasjes)
  • Guanethidine (remt afgifte noradrenaline blaasjes)
  • Noradrenaline re-uptake blokkers –> meer noradrenaline in synaps (cocaine, tricyclische antidepressiva)
21
Q
A