H3.7: Embryologie aanleg en differentiatie kiembladen Flashcards

1
Q

wat ontstaat aan craniale zijde van primitiefknop in wk 3

A

notochord met daarboven neuroectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe ontstaat de neurale plaat?

A

neuralatie in neuroectoderm –> weefsel wordt verlengd/verdikt + ontstaatn instulping –> cellen behouden hun epitheliaal verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waneer begint neurale plaat te sluiten

A

begin wk 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat vormt er niet zonder sluiting van neurale buis

A

epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar bevinden zich somieten?

A

naast neurale buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar en hoe ontstaat de neurale lijst (perifeer zenuwstelsel)

A

tussen neurale buis en ectoderm

via epitheel-mesenchym transformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat gebeurt er tijdens het vormen van neurale buis

A

krommingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer is het krommingsproces voltooid

A

als dooierzak met hechtsteel versmelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beschrijf stappen van het krommingsproces

A
  1. buccofaryngeale membraan + hart klapt naar caudaal
  2. allantois wordt blaas en komt samen met prim. darn
  3. septum transversum vormt diagfragma (tussen dooierzak en hart)
  4. bucofaryngeale membraan in contact met stomodeum –> vormt mondholte en keel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

noem twee vormen van celtypedifferentiatie

A

assymetrische celdeling en inductie (signaalmoleculen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

noem voorbeelden van plaatsen inductie

A
  1. ontstaan van neuroectoderm tussen notochord en epiblast (signalen vanuit notochord)
  2. vorming van oog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beschrijf benodigdheden inductie

A
  1. competentie
  2. signaalmoleculen en receptoren
  3. signaaltransductieketen naar celkern
  4. transcriptiefactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarom wordt er gebruik gemaakt van een gradiënt

A

maar een klein spectrum van signaalmoleculen, maar veel weefsels die daarmee gemaakt moeten worden (positionele identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gradiënt

A

concentratie van signaalmolecuul bepaalt differentiatie (activator en remmer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly