H2 / VOC A Flashcards
1
Q
De krant
A
Le journal
2
Q
Het onderwerp
A
Le sujet
3
Q
Nadenken
A
Réfléchir
4
Q
Vertel!
A
Raconte!
5
Q
Ik had
A
J’avais
6
Q
Ik wilde
A
Je voulais
7
Q
Ik moet
A
Je dois
8
Q
Zoals je wilt
A
Comme tu veux
9
Q
De volgende dag
A
Le lendemain
10
Q
Ik sta op
A
Je me lève
11
Q
Te laat
A
En retard
12
Q
Later
A
Plus tard
13
Q
Vroeg
A
Tôt
14
Q
De tijden
A
Les horaires
15
Q
In plaats van
A
Au lieu de
16
Q
Uitslapen
A
Faire la grasse matinée
17
Q
Zich ontspannen
A
Se relaxer
18
Q
Tekenen
A
Dessiner
19
Q
Lezen
A
Lire
20
Q
Toneelspelen
A
Faire du théâtre
21
Q
Gitaar spelen
A
Jouer de la guitare
22
Q
Piano spelen
A
Jouer du piano
23
Q
Fotograferen
A
Faire des photos
24
Q
Dom
A
Bête
25
Q
Vervelend
A
Embêtant
26
Q
Ik vind … vreselijk
A
J’ai horreur de
27
Q
Ik heb me vergist
A
Je me suis trompé
28
Q
Vergeten
A
Oublier
29
Q
Zin hebben in
A
Avoir envie de
30
Q
Bij mij komen
A
Venir chez moi