H2 Flashcards

1
Q

beroepsbevolking

A

Mensen die betaald werk (willen) doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bevolkingsdichtheid

A

Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bevolkingsspreiding

A

De verdeling van mensen over een land of gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

centrum

A

Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): hoogontwikkeld, rijk land of gebied met veel economische en politieke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

democratie

A

Bestuursvorm in een land waarbij de bevolking regeert door te stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

etniciteit

A

Een geheel van sociaal-culturele kenmerken waarvan mensen in een bepaalde groep vinden dat die bij hen horen en hen onderling verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ginicoëfficiënt

A

Maat om de inkomensongelijkheid in een land te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

good governance

A

Goed bestuur met als uitgangspunten openheid, verantwoording, rechtvaardigheid, bevolkingsparticipatie en overeenstemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

grootgrondbezit

A

Situatie waarbij het grootste deel van de grond van een gebied of land in bezit is van slechts een klein aantal mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

human development index

A

Cijfer dat aangeeft hoe hoog een land scoort op het bnp per inwoner, de levensverwachting en het aantal jaren scholing. Heet ook VN-Ontwikkelingsindex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

importsubstitutie

A

Als een land goederen die het eerst importeerde zelf gaat produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

industrialisatie

A

Periode waarin een samenleving voor haar inkomen steeds sterker afhankelijk wordt van industrie in plaats van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

informele sector

A

Ongeschoold, slechtbetaald werk in de dienstensector dat niet officieel wordt geregistreerd. Mensen betalen geen belasting, maar hebben ook geen recht op uitkeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kettingmigratie

A

Vorm van volgmigratie die op gang wordt gebracht doordat eerdere migranten (al dan niet gekleurde) informatie sturen naar de achterblijvers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

koopkracht

A

Het aantal goederen of diensten dat iemand van zijn geld kan kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lorenzcurve

A

Grafische weergave van de ongelijke verdeling van een maatschappelijk verschijnsel, zoals de inkomensverdeling.

17
Q

multiculturele samenleving

A

Samenleving van mensen uit verschillende culturen.

18
Q

ommuurde woonwijk

A

Stadsdeel dat door een muur of hekwerk afgesloten is van de openbare ruimte. Het stadsdeel kan bestaan uit enkele gebouwen, maar ook een hele wijk omvatten. Heet ook gated community.

19
Q

ontginning

A

Verandering van het natuurlandschap om het geschikt te maken voor menselijk gebruik.

20
Q

ontwikkelingskenmerk

A

Kenmerk waarmee je het ontwikkelingspeil in een gebied kunt meten.

21
Q

periferie

A

Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): minder ontwikkeld gebied of land dat wordt gekenmerkt door afhankelijkheid, nadelige handelsrelaties, gebrekkige technologie en een lage productie.

22
Q

politieke polarisatie

A

Het versterken van de tegenstellingen in de politiek, waarbij ‘links’ en ‘rechts’ steeds verder uit elkaar komen te liggen.

23
Q

regionale ongelijkheid

A

Situatie waarin er sociaaleconomische ongelijkheid bestaat tussen regio’s.

24
Q

semiperiferie

A

Begrip uit het centrum-periferiemodel (wereldsysteem): gebied dat een tussenpositie inneemt tussen het centrum en de periferie. Het zijn vaak opkomende landen door de groei van de industrie.

25
Q

sociale mobiliteit

A

Het veranderen van sociaaleconomische klasse.

26
Q

sociale ongelijkheid

A

Situatie waarin er verschillen in welvaart en ontwikkelingskansen zijn tussen groepen mensen in een gebied.

27
Q

stedelijk netwerk

A

Groep steden die onderling sterk verbonden zijn door contacten tussen bedrijven, overheden en instellingen.

28
Q

verstedelijkingsgraad

A

Aandeel van de stedelijke bevolking in de totale bevolking. Heet ook urbanisatiegraad.

29
Q

wereldsysteem

A

Indeling van de wereld volgens een bepaald model, zoals het centrum-periferiemodel, om de economische en politieke machtsverhoudingen uit te drukken.

30
Q

zelfbouwwijk

A

Wijk waar de bewoners zelf (illegaal) woningen hebben gebouwd. Heet ook favela.