1
Q

annexeren

A

Inlijven van een gebied bij het eigen grondgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aquifer

A

Waterdragende laag in de ondergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

brak water

A

Tussenvorm van zoet en zout water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

capillaire werking

A

Het verschijnsel waarbij water tegen de zwaartekracht in omhoog wordt gezogen in de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

druppelirrigatie

A

Hightechirrigatie waardoor elk plantje via een buisje precies voldoende water krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

duurzaam watergebruik

A

Water zodanig gebruiken dat toekomstige generaties er ook nog gebruik van kunnen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

grondwater

A

Water dat in de grond is weggezakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

grondwaterpeil

A

Bovenkant van het grondwater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hydrologische kringloop

A

De voortdurende verplaatsing van water over de aarde. Korte kringloop: van zee terug naar zee. Lange kringloop: van zee via land terug naar zee. Heet ook waterkringloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

irrigatielandbouw

A

Intensieve vorm van akkerbouw of tuinbouw die afhankelijk is van (kunstmatige) bevloeiingsmethoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nuttige neerslag

A

De hoeveelheid water die overblijft na verdamping.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ontzilting

A

Van zout (= zilt) water zoet water maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oppervlaktewater

A

Water aan de oppervlakte, zoals rivieren, meren en zeeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stroomgebied

A

Het hele gebied dat afwatert op een bepaalde rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verdamping

A

De overgang van water (vloeibaar) in waterdamp (gasvormig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verdroging

A

De vermindering van het beschikbare water (in bodem of neerslag), waardoor de begroeiing verandert of verdwijnt.

17
Q

verzilting

A

Het zout worden van de bodem en/of het water.

18
Q

waterbalans

A

Het verschil tussen neerslag en verdamping.

19
Q

watervoetafdruk

A

Het aantal liter water dat per inwoner of per land nodig is voor het maken van producten en voor gebruik in huis.