h2 Flashcards

1
Q

sociale cognitie

A

hoe iedereen zijn denkproces een invloed heeft op een sociaal proces

→ gebeurt door sociaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociaal gedrag

A

hoe iedereen in interactie is met andere mensen in een sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn al de zintuigen en de bijhorende organen?

A

zien: ogen
horen: oren
ruiken: neus
smaken: tong
voelen: huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is sensatie/gewaarwording

A

Als je prikkels registreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is perceptie/waarneming

A

interpretatie van de signalen, gebeurt in hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe worden prikkels opgenomen?

A
  1. prikkel word opgenomen door zintuigen
  2. prikkel word via zenuwbaan naar hersenen gestuurd
  3. hersenen geven betekenis aan prikkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 3 gegevens heb je nodig bij het waarnemen van prikkels.

A
  1. fisisch gegeven: prikkel
  2. zintuigelijk gegeven: werking van zintuigen en inschakelen van zenuwbanen
  3. psysich gegeven: hersens geven betekenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het verdeelcentrum van prikkels die in de hersens komen

A

thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welk deel van de hersens geeft betekenis

A

hersenschors

hersenscortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke mogelijkheden van zintuigen zijn beperkt

A

1 toonhoogtes
2 nawerking van beelden (objectief, negatief deel van beeld zien)
3 blinde vlek (plaats waar oog verlaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onder welke invloed van fysiologisch toestand

A

drugs
alcohol
medicatie
(hoge koorts, slaapgebrek, epilepsie aanval)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

psychologische factor 3 delen:

A

a. aandacht → noodzakelijk
b. voorkennis
c. context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aan wat geef je meer aandacht

A

1 wat opvallend is
2 als je er nood aan hebt
3 als het te maken heeft met gevoelens
4 als je het herkent
5 als je het interessant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verwachtingspatroon

A

wat van je verwacht word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale perceptie

A

waarnemen van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale categorisering

A

mentaal proces als je mensen indeelt in groepen op basis van kenmerken (leeftijd, huidskleur, enz.)

17
Q

groeperingswetten

A
  • wet van nabijheid
  • wet van gelijkheid
  • wet van geslotenheid
18
Q

cognitief schema

A

globale beeldvorming van bepaald type persoon
positief / negatief
TE algemeen

19
Q

cognitieve vertekening

A

of cognitieve bias
optreden van systematische denkfouten

20
Q

fouten bij waarnemen (6)

A

1 werkelijkheid waarnemen door je eigen bril
verschillen in persoonlijkheid in sociale positie, elke waarneming verschilt.

2 voorkennis & vroegere ervaringen
beïnvloed door vroegere ervaringen

3 stereotypes en voordelen
stereotype: vereenvoudigd beeld over imnd. verander je moeilijk
voordelen: attitude tegenover imnd, baseerd op foutdenkbeeld/gevoelens

4 selectieve perceptie
alleen goede/slechte delen over imand zien

5 wen effect
steeds met zelfde prikkel geconfronteerd, je went eraan

6 irritatie effect
steeds met zelfde prikkel geconfronteerd, maar het ergert alleen

21
Q

discriminatie

A

onrechtvaardige manier groepen gaat achterstellen
vb. racisme & seksisme

extreem: mensen uitroeien (vb. de Joden in de WO2)