H13 voorkennis & 13.1 Flashcards

1
Q

Wat voor ionen bevatten zuren?

A

Oxoniumionen, H3O+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor pH heeft een zuur?

A

pH<7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een zuur?

A

een deeltje dat een H+ ion kan afstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarin splitst een sterk zuur?

A

volledig in H+ - en zuurrestionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat ontstaat er bij een zwak zuur?

A

een evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de notatie van een sterk zuur?

A

H3O+ (aq) + Z- (aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de notatie van een zwak zuur?

A

HZ (aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een base?

A

Een deeltje dat één of meer H+ ionen kan opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor ionen ontstaan er bij een base?

A

OH- ionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen een sterke en zwakke base?

A

Een sterke base neemt alle H+ ionen van H2O op, een zwakke base niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat ontstaat er bij een zwakke base?

A

Een evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke pH heeft een base?

A

pH > 7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een zuur-basereactie?

A

Een overdracht van H+ ionen (protonen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk deeltje is de proton- / H+ donor?

A

Het zure deeltje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk deeltje is de proton- / H+ acceptor?

A

Het basische deeltje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is een zuur-basereactie aflopend?

A

Als de zuur en/of base sterk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met de pH als een oplossing wordt verdund?

A

De pH gaat richting de 7.

18
Q

Welke cijfers gelden voor significantie bij de pH?

A

Alleen de cijfers achter de komma.

19
Q

zoutzuur

A

H3O+ (aq) + Cl- (aq)

20
Q

fosforzuur

A

H3PO4 (aq)

21
Q

salpeterzuur

A

H3O+ (aq) + NO3- (aq)

22
Q

koolzuur

A

H2O (l) + CO2 (g) of ‘H2CO3’ (aq)

23
Q

zwavelzuur

A

H3O+ (aq) + HSO4- (aq)

24
Q

azijnzuur

A

CH3COOH (aq)

25
Q

pH =

A

-log[H3O+]

26
Q

[H3O+] =

27
Q

pOH =

28
Q

pH + pOH =

29
Q

Waaruit bestaat maagzuur en wat voor pH heeft het?

A

Zoutzuur, met een pH tussen 1,0 en 3,0.

30
Q

Zitten er in je lichaam zwakke of sterke zuren?

A

zwakke zuren.

31
Q

Zitten er in je lichaam zwakke of sterke basen?

A

zwakke basen.

32
Q

In welke volgorde staan de zuren?

A

Sterk naar zwak.

33
Q

In welke volgorde staan de basen?

A

Zwak naar sterk.

34
Q

zwakke zuren =

A

zuren waarbij er in dezelfde molariteit in een oplossing minder ionen worden gesplitst.

35
Q

ionisatie =

A

het splitten van ionen.

36
Q

Hoe zwakker het zuur, hoe minder/meer de ionisatie afneemt?

37
Q

Wat is de zuurconstante formule (Kz)?

A

Kz = ([H3O+][Z-])/[HZ].

38
Q

Hoe kleiner de Kz, hoe sterker/zwakker het zuur?

39
Q

Bij welke omgevingsfactor verandert de Kz?

A

De Kz verandert bij temperatuur; hoe warmer, hoe hoger de Kz waarde. (ionisatie is endotherm)

40
Q

Wat is het ionisatiepercentage?

A

het percentage van een zwak zuur dat in ionen is gesplitst.

41
Q

Wanneer kun je de ionisatie verwaarlozen?