h1 wereldvoedselvraagstuk Flashcards
Welke factoren hebben bijgedragen aan het de toename van de wereldwijde voedselproductie?
Belangrijke factoren die hieraan hebben bijgedragen zijn:
schaalvergroting, mechanisering, irrigatie, kruising en selectie van gewassen en het gebruik van kunstmest, bestrijdingsmiddelen, krachtvoer en antibiotica.
De productiviteit (per persoon, per hectare, per dier) nam hierdoor toe in de landbouw en veeteelt.
voedselzekerheid
Als iedereen op elk moment zowel fysiek als economisch toegang heeft tot voldoende voedsel; voedsel dat genoeg energie levert, voldoende voedingsstoffen bevat, veilig is en aansluit bij de culturele voorkeuren.
Welke twee toegangen voor voedzekerheid zijn er?
Fysiek toegang tot voedsel hebben is voor tientallen miljoenen mensen in de wereld een probleem (bijv vanwege oorlog, slechte infrastructuur of droog klimaat).
Economische toegang tot voedsel is nog een groter probleem. Ook in centrumlanden zoals NL hebben honderdduizenden mensen te weinig inkomsten om hun voedingsbehoeften te voorzien.
´Voldoende voedsel´ gaat om meerdere aspecten:
Het voedsel moet genoeg energie leveren.
Het voedsel moet voldoende voedingstoffen bevatten
Het voedsel moet veilig zijn voor menselijke consumptie. .
Het voedsel moet aansluiten bij de politieke voorkeuren, Religie en cultuur
kwantitatieve honger
situatie waarbij mensen te weinig energie binnen krijgen om productief of gezond te blijven
kwalitatieve honger
situatie waarbij mensen te weinig voedingsstoffen binnenkrijgen om productief en gezond te blijven
wereldvoedselvraagstuk
De vraag hoe we iedereen op aarde op een duurzame manier van voldoende voedsel van goede kwaliteit kunnen voorzien.
koloniale tijd gebruikten de Europese overheersers hun koloniën voornamelijk als …
wingewest voor mijnbouwproducten en agrarische producten. De beste landbouwgronden werden gebruikt als plantages en de inheemse bevolking werd verdreven naar gebieden die minder geschikt waren voor landbouw.
Vanaf de industriële revolutie werden de koloniën …
afzetmarkten voor industrieproducten die in het Westen gemaakt werden. Er ontstond een internationale taakverdeling van enerzijds de minder ontwikkelde landen die leverancier waren van grondstoffen en landbouwproducten en anderzijds de westerse landen die industrieproducten leverden.
exportgeoriënteerde landbouw
Door koloniale verleden.
Het is commerciele landbouw gericht op export
En het schaadt de binnenlandse voedselproductie: De winsten komen daardoor nauwelijks ten goede aan zaken als onderwijs en gezondheidszorg, dit verkleint de mogelijkheden voor landen om zich te ontwikkelen.
comparatieve voordelen
omstandigheden die ervoor zorgen dat een land vergeleken met een ander land bepaalde producten beter en goedkoper kan aanbieden; omstandigheden: kennis, loonpeil en kwaliteit van de infrastructuur
regionale specialisatie
= Het verschijnsel dat gebieden zich concentreren op de productie van goederen en/of de levering van diensten waarvoor de meeste comparatieve voordelen voor gelden.
geglobaliseerde landbouw
De productie, verwerking, distributie en verkoop van gewassen vinden plaats in een wereldwijd netwerk.
Multinationale ondernemingen spelen daarbij een centrale rol: zij maken strategische keuzes over productielocaties en afzetmarkten.
→ Perifere landen ondervinden hiervan de meeste nadelen: de producenten ontvangen lage prijzen voor hun gewassen en de consumenten moeten relatief hoge prijzen betalen voor de eindproducten.
handelspolitiek ontstaan die gebaseerd is op protectionisme
Dit betekent dat landen de binnenlandse voedselproductie en de inkomens van boeren in bescherming nemen. Om dit te bereiken worden twee instrumenten ingezet:
Importheffing, belemmeren de import van concurrerende producten.
Landbouwsubsidies, ondersteunen de inkomens van boeren.
Ondanks de beschermingsmaatregelen zijn de winstmarges in de landbouw klein.
Boeren in centrumlanden zo veel mogelijk hoeveelheden produceren, meestal veel meer dan voor de binnenlandse markt nodig is. → Veel goedkoop voedsel op de wereldmarkt, soms sprake van dumping. Voor landen in de periferie betekent dit goedkope import. Dat is goed voor de voedselvoorziening, maar nadelig voor de binnenlandse voedselproductie. Lokale boeren kunnen niet concurreren met de lage import. Wanneer de prijzen stijgen ontstaan er dus voedseltekorten.