H1 tm 1.4 Flashcards

1
Q

Waaraan herken je stoffen?

A

Door waarnemingen
Een waarneming doe je met je zintuigen:
1. zien
2. horen
3. ruiken (voorzichtig, kan giftig zijn)
4. voelen (voorzichtig, kan huid aantasten)
5. proeven (voorzichtig, kan giftig zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn stofeigenschappen?

A

Iets waaraan je de stof herkent.

Bijvoorbeeld zoet is de stofeigenschap smaak van suiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stofeigenschappen ken je?

A
  1. Hoe het eruit ziet, bijvoorbeeld kleur, doorzichtigheid
  2. Welk geluid het maakt
  3. Welke geur het heeft
  4. Hoe hard of zacht het is
  5. Smaak

Maar ook kookpunt, smeltpunt, fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een fase van een stof

A

De toestand waarin een stof zich bevindt

  1. Vast
  2. vloeibaar
  3. Gasvormig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zijn massa, volume of vorm ook stofeigenschappen?

A

Nee, bv glas, ook de kleine stukjes gebroken glas zijn nog steeds glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent dit gevarensymbool
(rood vierhoekig kader met erin
erin vlammetje met streep eronder)

A

licht ontvlambaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent dit symbool
(rood vierhoekig kader met erin:
reageerbuisje met druppel op hand, gat in hand
reageerbuisje met druppel op stok, gat in stok)

A

corrosief of bijtend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent dit symbool
(rood vierhokig kader met erin:
een uitroepteken)

A

Irriterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent dit symbool
(rood vierhoekig kader met erin:
een doodskop)

A

gifitig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent dit symbool
(rood vierhoekig kader met erin:
een dooie boom, een dooie vis op land)

A

milieugevaarlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent dit symbool
(rood driehoekig kader met erin:
twee spuitflessen mengen vloeistof ,
1 fles streep erdoorheen het driehoekig kader)

A

niet mengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een noodstop?

A

een knop waarmee je alle elektriciteit in het lokaal uitschakelt. Soms heb je ook een noodstop voor gas, hiermee schakel je alle toevoer van gas af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een zuivere stof?

A

een stof die uit slechts 1 soort stof bestaat. In een zuivere stof komt maar 1 soort moleculen (kleinste deeltje van een stof) voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een mengsel?

A

een stof die uit meerdere stoffen bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Volgens de scheikunde is bronwater niet zuiver, waarom niet

A

het is een mengsel van water en mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een oplossing

A

een helder (doorzichtig) mengsel. bv zout water of limonade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is oplosbaarheid

A

hoeveel gram stof maximaal oplost in 1 liter water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar hangt oplosbaarheid vanaf?

A

van temperatuur. In warm water lossen vaste en vloeistoffen beter op. Bij gassen neemt oplosbaarheid af als temperatuur stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een suspensie

A

mengsel van kleine deeltjes van een vaste stof in vloeistof.
De vaste stof zinkt naar de boden en heet neerslag.
Een suspensie is altijd troebel (niet doorzichtig) en gekleurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is een emulsie

A

twee vloeistoffen die niet met elkaar mengen. Een emulsie is altijd troebel (niet doorzichtig) en gekleurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is een emulgator

A

hulpstof die twee stoffen mengt, die anders niet met elkaar zouden mengen. Bv water en olie mengen niet, maar met eigeel wel: mayonaise.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is een homogeen mengsel

A

een mengsel waarin de stoffen niet van elkaar zijn te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Zijn gasmengsels altijd homogeen

A

Ja, ze zijn doorzichtig en meestal kleurloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is een heterogeen mengsel

A

een mengsel waarin je de verschillende stoffen wel kunt onderscheiden. Suspensies en emulsies zijn heterogene mengsels.
Mengels van vaste stoffen zijn heterogene mengsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe bereken je massapercentage (gewicht vaste stof)

A

deel/geheel *100%

26
Q

Hoe bereken je het volumepercentage (inhoud vloeibare stof)

A

deel/geheel*100%

27
Q

Wat is een smeltpunt van een stof

A

temperatuur waarop de stof smelt,

je kunt dit ook andersom interpreteren: de temperatuur waarop een stof stolt.

28
Q

Wat is stollen

A

van vloeibaar naar vast gaan van een stof

29
Q

Wat is rijpen

A

van gas naar vaste stof gaan

30
Q

Wat is vervluchtigen

A

van vast naar gas gaan

31
Q

wat is verdampen

A

van vloeistof naar gas gaan

32
Q

wat is condenseren

A

van gas naar vloeistof gaan

33
Q

wat is een smelttraject

A

de twee randwaarden van de stijgende temperaturen waartussen de stof smelt (bij een mengsel) en helemaal gesmolten is

34
Q

blijft de temperatuur tijdens het smelten gelijk bij een mengsel

A

nee

35
Q

blijft de temperatuur tijdens het smelten gelijk bij een zuivere stof?

A

ja

36
Q

wat is een stoltraject

A

de twee randwaarden van de stijgende temperaturen waartussen de stof stolt (bij een mengsel) en helemaal hard geworden is

37
Q

wat is een temperatuur-tijd-diagram?

A

een grafiek met op de x as tijd, op de ij as temperatuur, en de waarden van de metingen als een lijn hierin

38
Q

hoe herken je in een experiment of een vaste stof een mengsel of een zuivere stof is?

A

als het een smeltpunt heeft (1 temperatuur waarop het gebeurt) is het een zuivere stof
als het een smelttraject heeft (een traject aan temperaturen (een aantal oplopende waarden) dan is het een mengsel

39
Q

hoe herken je in een experiment of een vloeistof een mengsel of een zuivere stof is

A

als het een kookpunt heeft (1 temperatuur waarop het gebeurt) is het een zuivere stof
als het een kooktraject heeft (een traject aan temperaturen (een aantal oplopende waarden) dan is het een mengsel

40
Q

wat zijn faseovergangen

A

koken, stollen en smelten

41
Q

wat is een reagens

A

een stof waarmee je een andere stof aantoont

42
Q

Wat is de reagens voor kalkwater

A

koolstofdioxide. als je door een rietje blaast (jij blaast koolstofdioxide uit) wordt helder water opeens troebel (ondoorzichtig wit-achtig)

43
Q

Wat is de reagens voor zuiver water

A

wit kopersulfaat (wordt blauw), of custardpoeder (wordt geel)

44
Q

wat is een meetinstrument

A

een instrument om eerlijk te meten:

  • voor lengte: liniaal, meetlint
  • voor massa: weegschaal of balans
  • voor temperatuur: thermometer
  • voor tijd: stopwatch, klok
  • voor volume: maatcilinder of maatbeker
45
Q

Wat is belangrijk bij een meetinstrument

A

dat je heel goed de schaalverdeling begrijpt en ermee werkt. Nauwkeurigheid is belangrijk

46
Q

Hoe ga je van Kelvin naar Celcius

A

+273

47
Q

welke eenheid gebruik je voor massa

A

kg

48
Q

welke eenheid gebruik je voor volume

A

L (liter)

49
Q

noem de massamaten in stapjes, van mg naar kg

A

mg-cg-dg-g-dag-hg-kg (per 10)

50
Q

noem de inhoudsmaten in stapjes, van ml naar L

A

ml-cl-dl-l (per 10)

51
Q

Wat is schuim

A

fijn verdeeld gas in een vloeistof of in een vaste stof

52
Q

Wat is rook

A

kleine vaste deeltjes in een gas

53
Q

Wat is nevel

A

fijn verdeelde vloeistof in een gas

54
Q

Wat is een legering

A

een mengsel van metalen

55
Q

ik heb 20 cl water, hoeveel L is dat?

A

20:10=2dl, 2dl:10=0,2L

56
Q

ik heb 300 mg suiker, hoeveel kg is dat

A
300mg
/10 30 cg
/10  3dg
/10 0,3 g
/10 0.03 dag
/10 0.003 hg
/10 0.0003 kg
57
Q

hoe kun je eerlijk meten

A

zorgen dat de spullen schoon zijn, dat er niet nog iets bijzit wat de meting beinvloedt. Bv als er al wat water in je maatbeker zit, en je giet daarna je testwater erbij, dan is je testwater vervuild- er is iets bijgekomen.

58
Q

Wat toont een joodoplossing aan?

A

Zetmeel; wordt zwart

59
Q

Wat is een grootheid

A

iets wat je kunt meten

60
Q

een fles huishoudazijn is gevuld met 750g vloeistof

hierin zit 37,5 g azijn. Bereken het massapercentage azijn in de vloeistof

A

37.5/750=x100=5%