H1 Principles of Cell Biology Flashcards

0
Q

3 delen lichaam zoogdier

A
  • Structurele deel: stevigheid en transport (skelet, spieren, huid en haar, cardiovasculair)
  • Coördinerende deel: communicatie (zenuwstelsel, endocriene stelsel)
  • Viscerale deel: inwendig
    (digestie, respiratie, urogenitaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Taxonomie

A

Wetenschap van het indelen van individuen of objecten in groepen.

Plant+fungi - dieren

Dieren: invertibraten en vertebraten

Vissen, vogels, reptielen, zoogdieren en amfibieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Craniaal

A

Richting de voorkant/hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Caudaal

A

Richting de achterkant/staart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dorsaal

A

Richting de bovenkant/ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ventraal

A

Richting de onderkant/buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lateraal

A

Richting de zijkanten van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mediaal

A

Richting het midden van het dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Proximaal

A

Richting het beginpunt van een ledemaat, dicht bij het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Distaal

A

Weg van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Palmaar

A

De onderkant van de voorpoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Plantaar

A

De onderkant van de achterpoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vesicula

A

Blaasje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fenestra

A

Venster, opening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Basaal

A

Onderkant/bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Apicaal

A

Bovenkant/top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Membraan

A

Dunne wand/vlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Papilla

A

Verhevenheid/bobbeltje/wrat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Afferent

A

Aanvoerend/toevoerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Efferent

A

Afvoerend

20
Q

Foramen

A

Opening, gat, ‘raam’

21
Q

Sinus

A

Holte

22
Q

Constrictie

A

Samentrekken, vernauwen

23
Q

Dilatatie

A

Verwijden

24
Q

Excretie

A

Uitscheiding

25
Q

Secretie

A

Afscheiden en produceren

26
Q

Absorptie

A

Opnemen (stoffen van buitenaf)

27
Q

Adsorptie

A

Bevestiging van stof aan iets anders

28
Q

Wat is een cel

A

De kleinste eenheid waar alle basisfuncties plaatsvinden: opname van voedingsstoffen, ademhaling, vermenigvuldiging

29
Q

Onderdelen van een cel

A

Celmembraan - buitenwand
Cytoplasma - vloeistof in de cel
Nucleus - kern
Organellen - structuren in de cel

30
Q

Teken een cel

A

[tekening]

31
Q

Celmembraan

A

Dubbele laag van fosfolipiden en eiwitten

Controleert wat de cel in en uit gaat (selectief permeabel)

32
Q

Permeabiliteit van het celmembraan

A

Poriën
Diffusie
Gefaciliteerde diffusie
Actief transport

33
Q

Cytoplasma

A

Vloeistof met opgeloste stoffen (glucose, eiwit, ionen). Organellen en nucleus drijven hier in.

34
Q

Nucleus

A

Kern van de cel die chromosomen bevat waarin het DNA zit

35
Q

Organellen

A
  • Mitochondrieën - ademhaling van de cel en ATP
  • Ribosomen - eiwit productie
  • Endoplasmatisch reticulum - SER en RER
  • Golgi apparaat - aanmaak lysosomen
  • Lysosomen - verteren stoffen
  • Centrosomen - celdeling
  • Cilia of flagellae - beweging
36
Q

Mitose

A

2 identieke kopieën

37
Q

Meiose

A

Helft van de chromosomen, versmelting na bevruchting

38
Q

Endocytose (fagocytose)

A

Instulping, vorming vesicula, samensmelting me lysosoom, vertering door lyzosomen, opname in cel

39
Q

Exocytose

A

Naar buiten brengen

40
Q

Water in het lichaam

A

60-70% van het lichaamsgewicht
Cel bestaat uit 80% water

Op twee plaatsen: ICF en ECF

41
Q

ECF

A

Extracellulair - buiten de cel

Bestaat uit: plasma, interstitiële vloeistof en transcellulaire vloeistof

Cel haalt hier alles uit wat hij nodig heeft

42
Q

Diffusie

A

Beweging met concentratiegradiënt mee, alleen kleine moleculen, er is geen barrière, tot evenwicht bereikt is

43
Q

Osmose

A

Beweging van water door semi-permeabele membraan, opgeloste deeltjes trekken water aan

Isotoon, hypotoon en hypertoon

44
Q

Homeostase

A

Evenwicht/balans

45
Q

Verlies en aanvoer van H2O

A

Ademhaling - 20ml/kg LG
Urine - 20ml/kg LG
Ontlasting 10-20 ml/kg LG
Braken, diarree, wonde (bloed), koorts is extra verlies

Drinken - 50-60 ml/kg LG
Eten

46
Q

Organische stoffen

A

Koolstof
Zuurstof
Waterstof
Stikstof

Koolhydraten, eiwitten, vetten

47
Q

Anorganische stoffen

A

Geen koolstof

H2O, mineralen, zuren/basen, elektrolyten

Mineralen: kationen, anionen, elektrolyten

48
Q

pH lichaam

A

pH 7 - neutraal
pH 7.35/7.4 in lichaam

Regulatie gebeurd in nieren, longen en rode bloedcellen