H1 Lektion 6 (zinnen) Redemittel · schreiben Flashcards
Mijn broer is sportief en muzikaal.
Mein Bruder ist sportlich und musikalisch.
Marie komt nooit te laat. Zij is altijd op tijd.
Marie kommt nie zu spät. Sie ist immer pünktlich.
Moment, waarom ben je zo ongeduldig?
Moment, wieso bist du so ungeduldig?
Ik vind hem sympathiek.
Ich finde ihn sympatisch.
Helaas is hij niet aardig.
Leider ist er nicht nett.
Ken je Manuel? Hij is een beetje gek.
Kennst du Manuel? Er ist ein bisschen verrückt.
Ik ben gelukkig/verliefd.
Ich bin glücklich/verliebt.
Wow, jij bent netjes! Ik niet.
Wow, du bist ordentlich! Ich nicht.
Ze vindt Marieke grappig.
Sie findet Marieke lustig.
Lena is altijd eerlijk. Dat vind ik super.
Lena ist immer ehrlich. Das finde ich super.
Manuel is vriendelijk en open.
Manuel ist freundlich und offen.
Mijn vriend is klein en slank en draagt een bril.
Mein Freund ist klein und schlank und trägt eine Brille.
Hij heeft blond haar en blauwe ogen.
Er hat blonde Haare und blaue Augen.
Zij heeft lang, zwart haar en bruine ogen.
Sie hat lange, schwarze Haare und braune Augen.
Mijn broer heeft kort, rood haar en groene ogen.
Mein Bruder hat kurze, rote Haare und grüne Augen.