H1 - Geest, gedrag en psychologische wetenschap Flashcards

1
Q

Psychologie

A

Studie van de geest

Psyche -> geest

Ologie -> studie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 soorten psychologie

A
  1. experimenteel psychologen (onderzoekspsychologen)
  2. docent psychologen
  3. toegepast psychologen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Experimenteel psychologen

A

Ze voeren onderzoek uit dat nieuwe psychologische kennis creëert. De meeste experimenteel psychologen werken bij universiteiten (hier geven ze ook vaak les).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Docent psychologie

A

Geven les aan studenten van professionele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld toegepaste psychologie, verpleegkunde of managementopleidingen). Op universiteiten doen ze ook wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Toegepast psychologen

A

Ze geven bijvoorbeeld les aan studenten van professionele bacheloropleidingen (bijvoorbeeld toegepaste psychologie, verpleegkunde of managementopleidingen). Op universiteiten doen ze ook wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Specialisaties in die toegepaste psychologie:

A
  • Arbeids- en organisatiepsychologen
  • Sportpsychologen
  • Schoolpsychologen
  • Klinisch psychologen (helpen mensen zich aan te passen op sociaal en emotioneel gebied, of om moeilijke keuzes te maken)
  • Forensisch psychologen
  • Omgevingspsychologen
  • Gerontopsychologen (zorg voor ouderen met psychiatrische problemen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschil tussen psychologie en psychiatrie

A

Psychiatrie -> medisch specialisme en maakt geen deel uit van psychologie. Is een medisch arts en richt zich voornamelijk op de behandeling van mensen met ernstige psychische stoornissen.

Psychologen -> vaak ook niet bevoegd om medicijnen te schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pseudopsychologie

A

niet-onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd. Psychologie is wetenschappelijk.

Zoals: horoscopen, paranormale zaken, grafologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stappen voor kritisch denken

A
  1. Wat is de bron?
  2. Is de bewering redelijk of extreem?
  3. Wat is het bewijsmateriaal?
  4. Kan de conclusie zijn beinvloed door bias?
  5. Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?
  6. Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

6 perspectieven die gedrag onderscheiden

A
  1. (Modern) Biologisch perspectief
  2. Cognitief perspectief
  3. Behavioristisch perspectief
  4. Perspectief vanuit gehele persoon

Ontwikkelingsperspectief

  1. Socioculturele perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(Modern) Biologisch perspectief

A

Descartes (17e eeuw)

Het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, de hersenen en het zenuwstelsel en hormoonstelsel. Gevoelens zijn aangesloten op het lichaam en kan je dus wel onderzoeken.

  • Survival of the fittest
  • Overgeërfde eigenschappen d.m.v. genen
  • Neurowetenschappen
  • Introspectie
  • Evolutionaire psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Descartes

A

17e eeuw

Het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, de hersenen en het zenuwstelsel en hormoonstelsel. Gevoelens zijn aangesloten op het lichaam en kan je dus wel onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neurowetenschappen

A

De wetenschap die zich bezighoudt met alle activiteiten van het zenuwstellen

Bepaalde gedragingen/gevoelens komen overeen met de hersenactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Introspectie

A

Beschrijving van je eigen innerlijke, bewust ervaring. Via je hersenen je gedrag aansturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Evolutionaire psychologie

A

De psychologische aspecten van de menselijke geest en menselijk gedrag wordt vanuit het oogpunt van de evolutietheorie verklaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitief perspectief

A

Een van de belangrijkste psychologische perspectieven. Hierbij ligt de nadruk op mentale processen, zoals leren, geheugen, perceptie, waarnemingen, interpretaties, verwachtingen.

Grondlegger: Wilhelm Wundt (19e eeuw) psycholoog en filosoof

Structuralisme: structuur van het denken en waarnemen

Willem James: Functionalisme: geïnteresseerd in de veranderlijkheid, de dynamiek van bewustzijn. Gezocht naar functies van bewustzijn,

Gestaltpsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wilhelm Wundt

A

19 eeuw. Duitse psycholoog en filosoof

Structuralisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Structuralisme

A

De structuur van het denken, de waarnemingen. Er moest volgens hem een bepaalde structuur in ieder menselijk brein zitten waaruit logisch zou blijken hoe een persoon zou denken en waarnemen in verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Willem James

A

Verantwoordelijk voor functionalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Functionalisme

A

Geïnteresseerd in de veranderlijkheid, de dynamiek in het bewustzijn. Er werd gezocht naar de functies van het bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Behavioristisch perspectief

A

John Watson (circa 1900)

Focust op observeerbaar gedrag. Je kijkt vanuit dit perspectief naar gedrag (behavior) en niet naar gevoel (bewustzijn). Alle omgevingsfactoren beïnvloeden de mens (tabula rasa). De omgeving heeft veel meer impact dan je genen. John Watson deed de ‘Little Albert Experiment’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

John Watson

A

Behavioristisch perspectief

Circa 1900

Focust op observeerbaar gedrag. Je kijkt vanuit dit perspectief naar gedrag (behavior) en niet naar gevoel (bewustzijn). Alle omgevingsfactoren beïnvloeden de mens (tabula rasa). De omgeving heeft veel meer impact dan je genen. John Watson deed de ‘Little Albert Experiment’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Perspectief vanuit gehele persoon

A

Sigmund Freud: droomanalyse, hypnose, conscious mind en unconscious mind. Driften: eros en Thanatos.

Psychodynamische psychologie (Freud)

Humanistische psychologie (Rogers en Maslow)

Psychologie van karaktertrekken en temperament (oude Grieken)

Psychoanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Psychodynamische psychologie

A

Een benadering die de nadruk legt op het begrijpen van het menselijk functioneren in termen van onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en conflicten.

Wie: Freud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Humanistische psychologie

A

Psychologie moet de nadruk leggen op menselijke groei en potentieel in plaats van op psychische stoornissen. Mens heeft keuzevrijheid en de mens heeft zelf dingen voor het zeggen. Positief mensbeeld. Bijv. de piramide van Maslow.

Wie: Rogers en Maslow.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Psychoanalyse

A

Een benadering van de psychologie die zich focust op onbewuste processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Psychologie van karaktertrekken en temperament

A

Individuen kunnen worden begrepen in termen van hun temperament en blijvende karaktertrekken/eigenschappen.

Wie: De oude Grieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Ontwikkelingsperspectief

A

Veranderingen die ontstaan door nature en nurture. Nature: alle eigenschappen die bepaald zijn door genetische aanleg. Nurture: alle eigenschappen die bepaald zijn door bijv. opvoeding of leefomgeving.

Mensen veranderen als gevolg van een interactie tussen erfelijke eigenschappen en omgeving. Vanuit dit perspectief komen nature en nuture dus samen.

Ainsworth & Paiget

29
Q

Nature

A

alle eigenschappen die bepaald zijn door genetische aanleg

30
Q

Nurture

A

alle eigenschappen die bepaald zijn door bijv. opvoeding of leefomgeving

31
Q

Socioculturele perspectief

A

Sociale invloed staat centraal. Mensen hebben een sterke invloed op elkaar. Het belang van sociale interactie, sociaal leren en cultureel perspectief. De kracht van de situatie.

Milgram & Zimardo

  • Cultuur
  • Cross cultureel psycholoog
32
Q

Cultuur

A

een complexe mix van taal, opvattingen, gewoontes, waarden en tradities. Dit wordt ontwikkeld door een groep mensen die dit delen met anderen in dezelfde omgeving.

33
Q

Cross cultureel psycholoog

A

een psycholoog die is geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen

34
Q

holistisch

A

Bij holisme kijk je dus naar het totaalplaatje, je kijkt naar het allesomvattende.

35
Q

Empirisch onderzoek

A

het verzamelen van objectieve informatie. Je voert het onderzoek zelf uit, waardoor je nieuwe kennis vergaart. Ervaring en observatie.

36
Q

Biologisch perspectief richt zich op

A
  • zenuwstelsel
  • hormoonstelsel
  • genetica
  • fysieke kenmerken
37
Q

Behavioristische perspectief richt zich op

A
  • leren
  • beheersing van gedrag door de omgeving
  • stimuli en responsen - maar niet op mentale processen
38
Q

Ontwikkelingsperspectief richt zich op

A
  • veranderingen in psychologisch functioneren tijdens het leven
  • erfelijkheid en omgeving
39
Q

Cognitieve perspectief richt zich op

A
  • mentale processen zoals gedachten, leren, geheugen en perceptie
  • de geest is als een computerachtige ‘machine’
40
Q

Whole-personperspectief omvat

A
  • het psychodynamische perspectief, dat zich richt op onbewuste motivatie en psychische stoornissen
  • het humanistische perspectief, dat zich toelegt op geestelijke gezondheid en menselijk potentieel
  • het perspectief van karaktertrekken en temperament, dat persoonskenmerken en individuele verschillen benadrukt
41
Q

Socioculturele perspectief richt zich op

A
  • sociale invloeden op gedrag en mentale processen
  • hoe individuen functioneren in groepen
  • culturele verschillen
42
Q

Vier stappen van de wetenschappelijke methode:

A
  1. Hypothese opstellen
  2. Objectieve data verzamelen
  3. Resultaten analyseren
  4. Evalueren, publiceren en repliceren
43
Q

Hypothese opstellen

A

Stap 1

Een idee hebben wat falsifieerbaar (weerlegbaar) is. Iets moet concreet, specifiek en meetbaar zijn. Het moet kunnen bewijzen of iets juist of onjuist is. Voorspelling van de uitkomst.

44
Q

Objectieve data verzamelen

A

Stap 2

Gebaseerd op feiten

45
Q

Resultaten analyseren

A

Stap 3

experimenten, vragenlijst, observatie. Data bekijken, klopt de hypothese ja of nee?

46
Q

Evalueren, publiceren en repliceren

A

Stap 4

is het onderzoek bestand tegen kritisch commentaar? Belangrijk dat het herhaalbaar is, dat ze het bijv. ook in andere landen kunnen onderzoeken.

47
Q

Dr. Snoeks geeft proefpersonen verschillende drankjes en meet daarna hun rijvaardigheid. Wat is de onafhankelijke variabele, en wat is de afhankelijke variabele?

Onafhankelijke variabele

Afhankelijke variabele

A

Onafhankelijke variabele: het drankje. Omdat het type drankje kan worden gemanipuleerd door de onderzoeker. De variabele waar de onderzoeker controle over heeft. Afhankelijke variabele: de variabele die in een onderzoek wordt gemeten. In bovenstaand geval, de rijvaardigheid

48
Q

Theorie

A

Een toetsbare verklaring voor een aantal observaties

49
Q

Operationele definities

A

Om een hypothese te kunnen testen, moeten alle aspecten in concrete termen worden gedefinieerd. Deze termen worden operationele definities genoemd.

Voorbeeld: de operationele definitie van ‘kinderen’. Dit is veel te breed en kan daardoor worden gespecifieerd naar: alle kinderen van groep drie van een basisschool in de buurt.

50
Q

Anakdotisch bewijsmateriaal

A

getuigenissen die de ervaring van iemand of enkele personen schetsen, vormen anekdotisch bewijsmateriaal.

51
Q

Experimentele conditie

A

Omstandigheden waaraan de leden van de experimentele groep tijdens de speciale behandeling worden blootgesteld

52
Q

Experimentele groep

A

Proefpersonen die worden blootgesteld aan de specifieke behandeling die men onderzoekt

53
Q

Proefpersonen die worden blootgesteld aan de specifieke behandeling die men onderzoekt

A
  1. experiment
  2. correlatieonderzoek
  3. survey
  4. natuurlijke observatie
  5. gevalstudie
54
Q

Experiment

A

Een proefpersoon die wordt blootgesteld aan een speciale situatie waarover de onderzoeker meer wil weten, maakt onderdeel uit van de experimentele groep. Hier kun je oorzaak en gevolg meten. Bij experimenten worden variabelen gemanipuleerd.

55
Q

Correlatieonderzoek

A

relatie tussen variabelen wordt bestudeerd.

56
Q

Geen correlatie

A

geen verband/relatie met elkaar

57
Q

Positieve correlatie

A

houdt in, dat beide variabelen samen toenemen of afnemen

58
Q

Survey

A

onderzoek d.m.v. een vooropgestelde vragenlijst

59
Q

Natuurlijke observatie

A

gedrag van mensen of dieren in hun omgeving observeren

60
Q

Gevalstudie

A

onderzoek van een enkel object (of zeer gering). Richt zich op één of enkele personen. Hiermee kun je denkprocessen diepgaand analyseren.

61
Q

Bias

A

een fout in een onderzoek, vooroordeel/vervorming of vertekening van de situatie. Meestal op basis van persoonlijke ervaringen en waarden.

  • emotionele bias
  • confirmation bias
  • expectancy bias (verwachtingsbias)
62
Q

Emotionele bias

A

oordelen vellen gebaseerd op attitudes en gevoelens, i.p.v. een rationele analyse en bewijsmateriaal.

63
Q

Confirmation bias

A

de neiging van mensen om op zoek te gaan naar bewijzen voor hun verwachtingen, en informatie die hun verwachtingen tegen spreekt te negeren. Informatie zoeken waar je het wel mee eens bent.

64
Q

Expectancy bias (verwachtingsbias)

A

de waarnemer staat toe dat zijn of haar verwachtingen de resultaten van een onderzoek beïnvloeden

65
Q

Hoe kan je vertekeningen beperken (bias)

A
  • placebo
  • randomisering
  • (dubbel) blind onderzoek
66
Q

placebo

A

bijv. bij een nep-pil, of een alcoholvrij biertje

67
Q

randomisering

A

random personen kiezen voor een onderzoek

68
Q

(dubbel) blind onderzoek

A

zowel de onderzoekers als de deelnemers weten niet in welk onderzoek ze zitten. Zodat ze geen voorkennis hebben over het onderzoek