H1 en H2 Flashcards

1
Q

archeologie

A

wetenschap die het verleden bestudeert aan de hand van ongeschreven bronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cultuur

A

denken en doen van een groep mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kunst

A

creatieve uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

moderne mens

A

homo sapiens, de mensensoort waartoe alle tegenwoordige mensen behoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nomade

A

iemand die rondtrekt zonder vaste woonplaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

prehistorie

A

eerste periode, tot 3000 voor Christus. De tijd van jagers en boeren ook wel de voorgeschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

samenleving van jager-verzamelaars

A

maatschappij van nomaden die leven van wat ze vinden en vangen in de natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symbool

A

iets met een bepaalde betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tijd van jagers en boeren

A

eerste tijdvak, tot 3000 voor Christus. De prehistorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aanzien

A

waardering, hoe belangrijk iemand wordt gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

autarkisch (zelfvoorzienend)

A

wanneer een groep mensen voor zichzelf zorgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

domesticeren

A

planten en dieren in dienst van mensen aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hiernamaals

A

het leven na de dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

landbouwrevolutie (agrarische samenleving)

A

maatschappij waarin mensen in dorpen leven van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

macht

A

als je anderen kunt laten doen wat jij wilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

migrant

A

landverhuizer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

milieu

A

leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

monument

A

gedenkteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

natuurgodsdienst

A

godsdienst waarbij krachten van de natuur vereerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

nijverheid

A

producten maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

offeren

A

geschenken geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

revolutie

A

grote verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ritueel

A

plechtige handeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sedentaire leefwijze

A

leven op een vaste woonplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

slaaf

A

iemand die het bezit is van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

sociaal

A

heeft te maken met mensen en groepen in een samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ambacht

A

beroep waarbij iemand producten maakt met zijn handen en gereedschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

belasting

A

wat onderdanen aan hun regering moeten betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

beschaving

A

hoogontwikkelde cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

elite

A

toplaag in de samenleving, meest machtige, rijke of geleerde mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

gezag

A

1 overwicht, 2 persoon of instelling met macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

handel

A

kopen en verkopen van producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hiërarchie

A

rangorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

landbouwstedelijke samenleving (agrarisch- stedelijke of agrarisch- urbane samenleving)

A

maatschappij met steden waarin een minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel, terwijl de meeste mensen op het platteland leven van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

markt

A

plaats waar producten worden gekocht en verkocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

mythe

A

godenverhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

onderdaan

A

persoon die moet gehoorzamen aan de regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

overheid

A

regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

polytheïsme

A

met veel goden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

priester

A

godsdienst leider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

specialisatie

A

als iemand zich richt op een bepaalde vaardigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

staat

A

1 regering, 2 gebied met een regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

stad

A

van het platteland afgescheiden plaats met veel bewoners, waarvan de meesten niet leven van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

stadstaat

A

staat die bestaat uit een stad met het omliggende gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

tempel

A

gebouw waar een god wordt vereerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

volk

A

grote groep mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

vorst

A

hoofd van een staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

adel (edelen)

A

groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

antiek

A

uit de oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

aristocratie

A

regering van een groep aanzienlijke mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

autochtoon

A

oorspronkelijke bewoner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

barbaar

A

onbeschaafde vreemdeling

53
Q

burger

A

inwoner met bepaalde rechten.

54
Q

democratie

A

(volksregering) bestuur waarbij het volk beslist.

55
Q

directe democratie

A

democratie waarin alle burgers over politieke besluiten beslissen.

56
Q

filosofie

A

1 bij de Grieken: alle wetenschappen, 2 tegenwoordig: wijsbegeerte.

57
Q

inheens

A

autochtoon, oorspronkelijke

58
Q

klassiek

A

1 Grieks-Romeins, 2 zo goed dat het wordt nagedaan.

59
Q

kolonie

A

plaats waar een groep mensen zich vestigd.

60
Q

kolonisatie

A

koloniën stichten.

61
Q

monarchie

A

staat met 1 vorst.

62
Q

oligarchie

A

regering van een kleine groep

63
Q

oudheid

A

tweede periode, 3000 v.C - 500 n.C. De tijd van Grieken en Romeinen.

64
Q

politiek

A

betreft het bestuur

65
Q

rationeel

A

redelijk, met verstand

66
Q

tijd van Grieken en Romeinen

A

tweede tijdvak, 3000 v.C - 500 n.C. De oudheid.

67
Q

tiran

A

1 alleenheerser die met geweld de macht heeft gegrepen, 2 tegenwoordig: gewelddadige heerser.

68
Q

wetenschap

A

systematisch onderzoek en de kennis die daardoor ontstaat.

69
Q

zuil

A

stenen paal

70
Q

adel

A

groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving

71
Q

antiek

A

uit de oudheid

72
Q

aristocratie

A

regering van een groep aanzienlijke mensen

73
Q

autochtoon

A

oorspronkelijke bewoner

74
Q

barbaar

A

onbeschaafde vreemdeling

75
Q

burger

A

inwoner met bepaalde rechten

76
Q

democratie

A

bestuur waarbij het volk beslist

77
Q

directe democratie

A

bestuur waarbij alle burgers over politieke besluiten beslissen

78
Q

filosofie

A

1 bij de grieken: alle wetenschappen, 2 tegenwoordig: wijsbegeerte

79
Q

inheems

A

autochtoon, oorspronkelijk

80
Q

klassiek

A

1 Grieks-Romeins, 2 zo goed dat het door andere wordt nagedaan

81
Q

kolonie

A

plaats waar een groep mensen zich vestigt

82
Q

kolonisatie

A

koloniën stichten

83
Q

monarchie

A

staat met 1 vorst

84
Q

oligarchie

A

regering van een kleine groep

85
Q

oudheid

A

tweede periode, 3000 v.C- 500 n.C, tijd van de Grieken en de Romeinen.

86
Q

politiek

A

betreft het bestuur

87
Q

rationeel

A

redelijk, met verstand

88
Q

tijd van de Grieken en de Romeinen

A

tweede tijdvak, de oudheid, 3000 v.C- 500 n.C

89
Q

tiran

A

1 alleenheerser die met geweld de macht heeft gegrepen, 2 tegenwoordig: gewelddadige heerser

90
Q

wetenschap

A

systematisch onderzoek en de kennis die daardoor ontstaat

91
Q

zuil

A

stenen paal

92
Q

annexeren

A

opnemen in de eigen staat

93
Q

burgeroorlog

A

oorlog binnen een staat

94
Q

dictator

A

alleenheerser

95
Q

expansie

A

uitbreiding

96
Q

gouverneur

A

provinciebestuurder

97
Q

Grieks-Romeinse cultuur

A

gemengde cultuur van de Grieken en Romeinen in het Romeinse rijk

98
Q

imperium

A

rijk

99
Q

keizer

A

vorst van een groot rijk

100
Q

multiculturele samenleving

A

samenleving met meerdere culturen

101
Q

pax Romana

A

de twee eeuwen van vrede in het Romeinse rijk

102
Q

republiek

A

staat zonder vorst

103
Q

romanisering

A

verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur

104
Q

senaat

A

vergadering van mannen uit aanzienlijke Romeinse families

105
Q

staatsgodsdienst

A

geloof waarvan bestuurders en ambtenaren aanhanger moeten zijn

106
Q

tolerantie

A

toestaan van andere culturen en meningen

107
Q

vormentaal

A

stijl, gebruikte vormen

108
Q

wereldrijk

A

rijk in meerdere werelddelen

109
Q

bekeren

A

iemand een andere godsdienst aan laten nemen

110
Q

Bijbel

A

heilige boek van de christenen

111
Q

christendom

A

godsdienst van de christenen

112
Q

diaspora

A

verspreiding

113
Q

dopen

A

christen worden door onderdompeling

114
Q

godsdienstvrijheid

A

recht om openlijk in een godsdienst te geloven

115
Q

jodendom

A

godsdienst van de joden

116
Q

kerk

A

1 christelijk gebedshuis, 2 organisatie van christenen

117
Q

martelaar

A

iemand die sterft voor zijn geloof

118
Q

Messias

A

verlosser

119
Q

monotheïstisch

A

met 1 god

120
Q

norm

A

wat mensen normaal vinden, gedragsregels

121
Q

prediker

A

persoon die een geloof bekendmaakt

122
Q

synagoge

A

joods gebedshuis

123
Q

Tenach

A

heilige boek van de joden

124
Q

waarde

A

wat mensen belangrijk vinden

125
Q

bondgenootschap

A

samenwerking

126
Q

migratie

A

verhuizing naar een ander land

127
Q

verdrag

A

afspraak, overeenkomst

128
Q

volksverhuizing

A

verplaatsing van een volk