H1 Flashcards

1
Q

wat is een organisatie?

A

een samenwerkingsverband tussen personen met doel persoonlijke belangen te behartigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

WAT zijn participanten?

A

samenwerkende personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is n bedrijfshouding?

A

een financieel economisch zelfstandige productorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat valt onder goederenstroming?

A

diensten, goederen, duurzaam activa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voorbeeld primaire proces goederen stroom?

A

omzettingsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat valt onder primaire geldstromingen?

A

betalen grondstoffen, loon, belasting, ontvangen subsidies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn liquide middelen?

A

bestaat uit kassaldo en de + of - saldi van bankrekening (RC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gebeurt er op de vermogensmarkt?

A

eigen en vreemd vermogen worden aangeboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn secundaire geldstromingen?

A

ontvangen van ev/vv. Betalen van aflossing, interest en dividend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waaruit bestaat productieorganisatie?

A
  • financieel- eco zelfstandig (bedrijfhuishouding)

- financieel economisch onzelfstandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Financieel- eco zelfstandig (bedrijfhuishouding) bestaat uit

A
  • particulier: onderneming

- overheid: overheidsbedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Financieel- eco onzelfstandig (bedrijfhuishouding) bestaat uit

A
  • particulier: non-profitorg.

overheid: overheidsdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is marktwerking?

A

afnemers kunnen zelf kiezen waar die afneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een bedrijfstak?

A

die vormen de bedrijfskolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een concrete markt?

A

aanbieders en vragers ontmoeten en transacties afsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een abstrate markt?

A

geheel aanbieders en vragers, prijs komt dan in stand

17
Q

wat is financieel eco. zelfstandig?

A

lange termijnwaarbij geldontvangsten de g.uitgaven overtreffen

18
Q

wat is missie?

A

doelstellingen van organisatie

19
Q

waarom heb je een stategie nodig?

A

om de doelstellingen concreter uitwerken door vertalen naar operationele doelen

20
Q

welke marktvormen zijn er?

A
  • monopolie
  • oligopolie
  • monop. concurrentie
  • volledige mededinging
21
Q

wat houdt monopolie in?

A

1 aanbieder (overheid/patent/octrooi)

  • zelf prijzen vaststellen
  • afnemer naar subsistuut
22
Q

wat houdt oligopolie in?

A

enkele grote bedrijven grote deel van markt.
- weinig flexibele prijzen
- onderscheiden in vorm, kwaliteit, merkimago
(vb oliemaatsch. en banken)

23
Q

wat houdt monopolistische concurrentie in?

A

veel aanbieders met vergelijkbaar, afwijkende product.
- in vormgeving onderschijgen
- merkentrouw.
(frisdranken, wasmiddel, kleding)

24
Q

wat houdt volledige mededinging in?

A

veel aanbieders en vragers (mededinging)

  • homogene producten aan eisen voldoen
  • aanbieder en vrager geen invloed op prijs: gedicteerd door