H1/2 Flashcards

1
Q

Ik wil met een meisje van mijn leeftijd schrijven

A

je voudrais correspondre avec une fille de mon âge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mijn correspondentvriend heeft kort haar

A

mon correspondant a les cheveux courts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Haar lievelingshobby is kletsen mett haar vriendinnen

A

son passe-temps favori est bavarder avec ses amies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij zit in de vierde klas

A

il est en seconde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zij is blijven zitten in de derde klas

A

elle a redoublé la troisième

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schrijf me zo snel mogelijk

A

écris-moi le plus vite possible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vergeet niet een foto te sturen

A

n’oublie pas d’envoyer une photo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Herken je me niet?

A

tu ne me reconnais pas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het is leuk om je veer te zien

A

c’est bien de te revoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef mij je mobiele nummer

A

Donnez-moi le numéro de ton portable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hij gaat een tafel reserveren

A

il va réserver une table

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het restaurant is geopend van 12.00 tot 23.00 ‘s avonds

A

Le resaurant est ouvert de midi à 23.00 du soir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke klas zit je

A

Tu es en quelle classe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heb je zin in een ijsje

A

U as envie d’une glace

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik ga met mijn vrienden op vakantie

A

Je pars en vacacnes avec mes amis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het gaat om een vrouw van 25 jaar

A

il s’agit d’une femme de vingt-cinq ans

17
Q

Ze is ongeveer 1 meter 75 lang

A

Elle mesure environ une metre soixante-quinze

18
Q

Ze heeft grijs(wit) kort haar

A

Elle a les cheveux bancs courts

19
Q

De man is erg mager en vrij kaal

A

l’homme est très maigre et assez chauve

20
Q

De buren hebben lawaai gehoord

A

Les voisins ont entendu du bruit

21
Q

Hij droeg ook een donkerblauw jack en witte sportschoenen

A

Il portait aussi un blouson blue marine et des chaussures de sport blanches

22
Q

Het is zondagnacht gebeurd

A

ça s’est passé dans le nuit de dimanche

23
Q

Hij was helemaal in het zwart gekleed

A

il était habillé complètement en noir

24
Q

Ik wil graag aangifte van diefstal doen

A

Je voudrais faire une déclaration de vol

25
Q

Kunt u uw achternaam spellen

A

Vous pouvez épeler votre nom de famille?

26
Q

Wat is er gebeurd

A

Qu’est-ce qui s’est passé?

27
Q

Iemand heeft mijn mobieltje gestolen

A

Quelqu’un a volé mon téléphone portable

28
Q

Ik kan mijn paspoort niet vinden

A

Je n’arrive pas à trouver mon passeport

29
Q

In mijn portemonnee zat geld en een treinkaartje

A

Dans mon porte-monnaie il y avait de l’argent et un billet de train

30
Q

Hij is van rood leer, vierkant met een ritssluiting, van het merk…

A

Il est en cuir rouge, de forme carré avec une fermeture éclair, de la marque…

31
Q

Ik heb de zakkenroller niet gezien

A

Je n’ai pas vu le pickpocket