H1 Flashcards

1
Q

Anatomie

A

Studie van de oorsprong en uitwendige structuren van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Macroscopie vb

A

Orgaanstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Microscopische anatomie vb

A

Cytologie, histologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fysiologie

A

Studie van functies van anatomische structuren bv: celfysiologie, orgaanfysiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Algemene histologie

A

Cellen met dezelfde functie binnen 1 weefsel synthetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

lichtmicroscopie

A

Bereidingen worden bekeken met een doorvallend wit licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderdelen lichtmicroscoop

A

zie afbeelding dag 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prameters voor de belichting van een objectief te bepalen

A

-lichtsterkte
- het oplossend vermogen
- de kwaliteit van het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eindvergroting

A

vergroting van het objectief x vergroting van het oculair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Resolutie

A

De minimale afstand tussen 2 punten nodig om ze verschillend te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Algemene histologie

A

Cellen met dezelfde functie binnen 1 weefsel synthetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom maken we gebruik van imersieolie in microscopen

A

Om een ​​sterkere vergroting van een object mogelijk te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lichtmicroscopie

A

Bereidingen worden bekeken met een doorvallend wit licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Twee soorten weefselcoupes

A

-paraffine coupes
- vriescoupes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Problemen met grote stukken weefsel voor gebruik onder een lichtmicroscoop

A
  • ze kunnen niet onder de microscoop worden onderzocht
  • enkel dunne coupes van weefsels laten lichten deur
  • niet gekleurd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kleuren voorbereiden

A

kleurstoffen worden selectief geabsorbeerd door componenten van de cel. waardoor kleurverschillen tot stand komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hematoxyline-eosine kleuring

A

Hematoxyline -> reageert met zuren in de cel (
enosine -> reageert met basiscomponenten van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Artefacten

A

een coupe ontstaan ​​na cosmetische behandelingen van het weefsel waardoor het niet altijd consistentstemt met de werkelijkheid ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Autolyse

A

Desintegreert weefsel wanneer het niet snel genoeg wordt gefixeerd wordt meestal door enzymen die vrijkomen uit lysosomen ten gevolge van zuurstoftekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

krimp-artefact

A

Reagentia gebruikt op paraffinecoupes zorgen ervoor dat de stof gaat krimpen. Wanneer verschillende componenten van het weefsel anders krimpen ontstaan ​​spleten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sigittaal

A

verdeelt het lichaam in een linker en rechter deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Midsagittaal

A

verdeelt het lichaam precies door het midden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Frontaal vlak

A

verdeelt het lichaam in een ventraal(buik) en dorsaal(rug) deel

23
Q

Transversaal vlak

A

verdeeldt het lichaam in craniaal(hoofd) en caudaal(voeten) deel

24
Q

palmair

A

aan de handpalm zijde

25
Q

plantair

A

aan de voetzool zijde

26
Q

anterior

A

de voorkant

27
Q

ventraal

A

aan de buikzijde

28
Q

superior

A

aan de bovenkant

29
Q

carniaal

A

naar de schedelkant

30
Q

mediaal

A

naar binnenzijde van romp

31
Q

proximaal

A

aan het begin, aanhechting

32
Q

posterior

A

de achterkant

33
Q

dorsaal

A

de rugzijde

34
Q

inferior

A

aan de onderkant

35
Q

caudaal

A

naar de staart toe

36
Q

lateraal

A

naar de buitenzijde van middenlijn van lichaam

37
Q

distaal

A

naar het uiteinde

38
Q

rostaal

A

dicht bij kruin

39
Q

caudaal

A

richting van nek of weg van kruin

40
Q

nasaal

A

aan de voorzijde(neus)

41
Q

occipitaal

A

aan de achterzijde (achterhoofd)

42
Q

temporaal

A

aan de zijkant (slapen)

43
Q

cephalon

A

hoofd

44
Q

cervicis

A

hals

45
Q

thorax

A

borstkas

46
Q

abdomen

A

buik

47
Q

pelvis

A

bekken

48
Q

lendenen

A

onderrug

49
Q

pubis

A

voorste deel van bekken

50
Q

axilla

A

oksel

51
Q

brachium

A

arm

52
Q

cellen

A

kleinste levende eenheid binnen een organismen

53
Q

weefsel

A

een specifieke manier geordende verzameling van cellen met extracellulaire matric

54
Q

4 primaire weefsels

A
  • ephiteelweefsel
    -bindweefsel
  • spierweefsel
  • zenuwweefsel
55
Q

orgaan

A

een anatomische eenheid opgebouwd uit een groep van weefsels die specifieke functies vervullen