H1 Flashcards
definitie organisatiekunde
een interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van het gedrag van organisaties en de factoren die dit gedrag bepalen en hoe organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden
Besturing
poging tot gerichte beïnvloeding
Doeltreffendheid / effectiviteit
de mate waarin besturing slaagt
De reden voor de komst van organisatiekunde
het complexer en groter worden van organisaties, de sterke ontwikkeling van techniek en algemeen economische ontwikkelingen
Niccolo Machiavelli
Boek Principe (de vorst) -> richtlijnen voor leiders over het behoud van macht en de uitbreiding ervan. Je moet handelen vanuit eigenbelang. 3 agenda’s
Mercantilisme
Geld en goud zijn de enige welvaartsbron
Adam Smith
The wealth of nations -> productieve arbeid is de bron van welvaart. Door arbeidsverdeling wordt de productiviteit van arbeid verhoogd. Efficiëntie. Industriële samenleving: arbeiders trekken naar de stad
Frederick Taylor
scientific Management -> een organisatie is een gesloten systeem dat door de wetenschap geoptimaliseerd kan worden. Standaardisatie en normalisatie van het productieproces, taakverdeling, juiste man op juiste plaats door selectie. Achtbazenstelsel: 8 functies die door de verschillende personen moeten worden uitgevoerd. Monotoon werk, efficiënt. Taylor richt zich alleen op de productieafdeling.
Henry fayol
General Management -> richt zich op de hele organisatie en hoe deze gemanaged moet worden. 6 managementsgebieden, besturing is het belangrijkst. Belangrijkste principe: eenheid van commando -> iedere werknemers heeft 1 baas boven zich.
Max Weber
Ideale bureaucratie: sterk doorgevoerde taakverdeling, hiërarchie, afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden, onpersoonlijk. Gaat het te ver: bureaucratie.
Centralisatie
De macht ligt bij een centraal orgaan
Elton Mayo
Human relations-beweging -> de sociale aspecten en intrinsieke motivatie krijgen aandacht. Haaks op Scientific management van Taylor. Wanneer er aandacht wordt besteed aan de mens zonder organisatie, worden de prestaties beter (Hawthorne experimenten). Subjectieve factoren zijn belangrijk voor de prestaties.
Revisionisme
Likert, Herzberg -> combinatie van Human relations-beweging en Scientific management. Linking pin structuur: twee overlappende groepen, waarbij de leider ook bij de andere groep hoort. Satisfiers en dissatisfiers.
Kenneth Boulding
Systeemtheorie: de organisatie is een open systeem -> kan worden beïnvloed door de buitenwereld.
Contingentiebenadering
De wereld verandert constant, de organisatie past zich aan aan deze veranderingen.
Structurering
Het afstemmen van mensen en middelen op de te bereiken doelstellingen van een organisatie
Organisatiestructuur
De manier waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in een organisatie zijn verdeeld en hoe de onderlinge relaties zijn geregeld.
Organieke structuur
De manier waarop alle werkzaamheden binnen een organisatie zijn verdeeld over de functies
Taak
Technische inhoud van een functie
Verticale differentiatie
De taken worden uitbesteed aan iemand die lager op de ranglijst staat
4 motieven bij het verdelen van arbeid
- Kostenmotief: er moet effectief geproduceerd worden
- Bestuursmotief: er moet toezicht kunnen zijn
- Sociaal motief: afwisseling in werk moet mogelijk zijn
- Maatschappelijk motief
Werkintrinsieke factoren
Taakverrijking (meer zelfstandigheid), taakverruiming, taakroulatie
`Functionalisatie
Als individuen een functie krijgen
Afdelingsvorming
Als mensen met dezelfde functie worden samengevoegd tot een afdeling