H1 Flashcards
1
Q
en Angleterre
A
In/naar Engeland
2
Q
en Espagne
A
In/naar Spanje
3
Q
En belgique
A
In/naar België
4
Q
En allemagne
A
In/naar Duitsland
5
Q
Aux pays-bas
A
In/naar Nederland
6
Q
Le bateau
A
De boot
7
Q
L’avion m
A
Het vliegtuig
8
Q
Le train
A
De trein
9
Q
La rentèe
A
De eerste schooldag
10
Q
Avoir envie de
A
Zin hebben in
11
Q
Travailler
A
Werken
12
Q
Voyager
A
Reizen
13
Q
Il fait mauvias
A
Het is slecht weer
14
Q
Il fait beau
A
Het is mooi weer
15
Q
Il fait froid
A
Het is koud