Grondslagen 2 Flashcards

1
Q

Welke tegenstelling kent de midden volwassen fase volgens erikson

A

Generativiteit vs stagnatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is generativiteit en stagnatie

A

Het gevoel hebben iets bij te dragen aan het leven (generalisatie)
Bagataliseren van eigen activiteiten( stagnatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Erikson adolescentie conflict

A

Identiteit vs identiteits verwarring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke leertheorie zien we reinforcement

A

Behaviorisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke leer theorie zien we assimilatie en accommodatie en wat is het?

A

Cognitieve leertheorie
Assimilatie: je het iets geleerd en past die theorie toe op iets niets
Accommodatie: je denken aanpassen door nieuwe stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke 4 thema’s kunnen het onderzoek naar kinderen verdelen?

A

1 fysieke ontwikkeling
2 cognitieve ontwikkeling
3 Sociale ontwikkeling
4 Persoonlijkheids ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke menselijke ontwikkelingen richt ontwikkelingspsychologie zich?

A

Universele ontwikkelprincipes
Culturele en etnische verschillen
unieke aspecten van individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met welke vragen houdt ontwikkelingspsychologie zich bezig?

A

Hoe ontwikkelen, groeien en veranderen mensen.
Stabiliteit in het leven van kinderen en adolescenten.
Op welke gebieden en in welke periode van het leven veranderen mensen, groeien ze en verhoudt hun gedrag tot eerder gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn sociale constructies?

A

Leeftijdsgroepen waarin kinderen verdeeld zijn. Ze moeten gezien worden als gemiddelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Nature, nurture en Maturatie?

A

Nature: is aangeboren/erfelijk
Nurture: is invloed van buitenaf
Maturatie: Het geleidelijk ontvouwen van genetische informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is ID/ES (freud)?

A

Volledige gericht op eigenbehoefte, het instinct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het EGO (Freud)?

A

Gezond verstand, ontstaat in het eerste levensjaar. Realisteitsprincipe. Het stemt het ID en het superego op elkaar af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het SUPEREGO (Freud)?

A

Ontstaat in 4 a 5 de levensjaar, eerst van uit je omgeving, later van uit je zelf. bevat je normen en waarden en je geweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Fixatie en Regressie (freud)?

A

Fixatie: Blijven steken in de ontwikkeling
Regressie: terugvallen in de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Psycho-seksuele ontwikkeling?

A

Alle kinderen maken verschillende fasen van genot door, bij verschillende lichamelijke ervaringen die met een ander deel van het lichaam worden geassocieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer spreken we van Fixatie en hoe komt dat tot uiting?

A

Wanneer er iets mis gaan in de ontwikkeling kan de ontwikkeling stagneren dit noemen we fixatie, dit komt tot uiting in symbolische vormen van de fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het oepidus-complex?

A

Dit komt voor aan het einde van de Fallisisce fase. Rond de 5 jaar. De verschillen tussen man en vrouw springen in het oog. Jongens beginnen (onbewust) seksuele belangstelling voor hun moeder te krijgen en zien hun vader als concurrent. Vader wordt gezien als almachtig en dit manifesteert zich in vergeldingsdrang.. Jongens gaan zich identificeren met vader en doen alles er aan om op hem te lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het elektracomplex?

A

Het zelfde als het oepidus complex, maar dan bij meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

0-1 jr noem de stadia van Freud en de crisis van Erikson.

A

Freud: Orale fase. Zuigen, eten bewegen van lippen.
Erikson: Vertrouwen vs Wantrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

1-3 jr peuter noem de stadia van Freud en de crisis van Erikson.

A

Freud: Anale fase, bevrediging van het ophouden en loslaten van ontlasting.
Erikson: Autonomie vs schaamte, twijfel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

3-5 jr kleuter noem de stadia van Freud en de crisis van Erikson

A

Freud: fallische fase, interesse in genitaliën, oepidus/elektracomplex.
Erikson: Initiatief vs schuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

6-12 lagere school noem de stadia van Freud en de crisis van Erikson.

A

Freud: Latentie, er gebeurd niet zo veel qua ontwikkeling.
Erikson: Vlijt vs minderwaarigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

12-19 jr adolescenten noem de stadia van Freud en de crisis van Erikson.

A

Freud: Gentiale fase, opnieuw ontluiken van seksuele interesse, volwassen relaties aangaan.
Erikson: Identiteit vs identiteitverwarring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

20-30 jr jongvolwassenen, welke crisis hoort bij deze leeftijd volgens Erikson?

A

Intimiteit vs isolement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

30-65 jr midden volwassenen, welke crisis hoort bij deze leeftijd volgens Erikson?

A

Scheppend vermogen vs zelfingenomenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

65 jr tot dood, ouderen, welke crisis hoort bij deze leeftijd volgens Erikson?

A

Ego, integriteit vs Wanhoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat kun je vertellen over Watson (behaviorisme)?

A

De ontwikkeling van een kind kunnen we volledig begrijpen als we naar de stimuli in de omgeving van het kind kijken. Elk gedrag is op te roepen door de omgeving van een persoon te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is Behaviorisme?

A

Kijkt naar onbewuste processen, de mens wordt van buitenaf bestudeerd. Met de nadruk op waarneembare feiten, de effecten op mensen, voorwerpen en gebeurtenissen op hun gedrag. Nurture is belangrijker van Nature.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Klassieke conditionering, wie is daar achter gekomen en wat is het?

A

Pavlov, een organisme reageert op een bepaalde manier op een neutrale stimulus. Terwijl de stimulus normaal niet dit gedrag zal uitlokken.
VB hond gaat kwijlen als hij een bel hoort, omdat hij geleerd heeft eten te krijgen als hij de bel hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is operante conditionering en wie is daar achter gekomen?

A

Skinner, een vrijwillige respons wordt gestimuleerd of verzwakt door positieve of negatieve consequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar kan operante conditionering worden toegepast?

A

Bij gedragsmodificatie, techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de sociale leertheorie en wie kwam daar achter?

A

Albert Bandura, leren door het gedrag van een ander persoon te observeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

In welke 4 stappen voltrek de sociale leertheorie zich?

A

1 De waarnemer moet de cruciale aspecten van het gedrag van het model bewust waarnemen.
2 De waarnemer moet het gedrag zich kunnen herinneren.
3 Hij moet het gedrag zich accuraat kunnen reproduceren.
4 De waarnemers moet gemotiveerd zijn om het gedrag te leren en uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe worden mensen gezien bij de sociale leertheorie?

A

Als Black boxes: Wat daar binnen gebeurd wordt niet begrepen en is weinig interesse voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het cognitief perspectief?

A

Richt zich op de processen die mensen nodig hebben om de wereld te begrijpen, te leren kennen en er over na te denken. Hoe wordt informatie verwerkt en welke invloed heeft het op de manier van denken en het begrijpen van gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn reflexen?

A

Niet aangeleerde, onvrijwillige responsen die automatische opreden in de aanwezigheid van bepaalde stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Noem eens een paar voorbeelden van reflexen.

A

Zuigreflex, slikreflex, zoekreflex, hoesten, knipperen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe zag Vygotsky de cognitieve ontwikkeling van kinderen?

A

als resultaat van sociale interactie. waarin kinderen leren van geleide participatie. Ze leren van leeftijdsgenoten en mentoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een systemisch perspectief?

A

Familieleden beïnvloeden het kind en het kind beïnvloed de familie. Afhankelijk van de frequentie en de mate van contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de socioculturele theorie?

A

Ontwikkeling is een wederzijdse interactie tussen de omgeving van het kind en het kind zelf. Mensen en omstandigheden beïnvloeden het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de zone van de naaste ontwikkeling?

A

Het niveau waarop het kind een taak bijna zelfstandig kan voltooien, maar nog een beetje hulp bij nodig heeft. Hoe groter de verbetering na de hulp, hoe groter de zone van naaste ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is Scaffolding?

A

Tijdelijke ondersteuning van docenten, volwassenen en andere mensen om hun een taak aan te bieden. Naar mate de kinderen competenter worden kan de hulp verder terug getrokken worden. Bevordering van de ontwikkeling van hun algemene cognitieve vermogens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is cognitieve Theorie?

A

Theorieën over informatieverwerking, verklaring over op wat voor manier cognitieve groei zich voordoet. Hoe leert men, hoe werkt een geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Vertel eens over de theorie van Piaget?

A

Actie=Kennis en kennis is resultaat van motorisch gedrag. Er zijn mentale structuren die schema’s worden genoemd. Belangrijk is de verbetering van de kwaliteit van kennis en het begrip van kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke stadia erkent Piaget?

A

1 Sensomotische stadium
2 Pre-operationele stadium
3 Concreet operationele stadium
4 Formeel operationele stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de stadia in het Sensomotorische stadium (Piaget)?

A
Er zijn 6 substadia:
0-1jr
1 Eenvoudige reflexen
2 Primair circulaire gedachten
3 Secundaire circulaire gedachten
4 Coördinatie van secundaire circulaire gedachten
5 Tertiaire circulaire gedachten
6 Begin van het denken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat houdt het stadia Eenvoudige reflexen in? (Piaget)

A

De verschillende reflexen vormen zich, ze zijn bepalend voor de interacties met de wereld, de kern van het cognitieve leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn primaire circulaire gedachten? (Piaget)

A

Afzonderlijke acties worden gecombineerd tot geïntegreerde activiteiten. (grijpen en staren naar een object)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn secundaire circulaire gedachten? (piaget)

A

Beginnen te spelen in hun omgeving. De wereld vergroot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de coördinatie van de secundaire circulaire gedachten? (Piaget)

A

Kinderen gaan gebeurtenissen bewuster tot stand brengen. Ze combineren schema’s tot 1 handeling.
Ontwikkelen object permanentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is tertiaire circulaire gedachten? (Piaget)

A

Het herhalen van activiteiten. Interesse van het onverwachte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat wordt er bedoeld met het begin van het denken (Piaget)?

A

Het vermogen tot mentale representatie of symbolisch denken. Ze kunnen bedenken waar objecten zouden kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is het pre operationele stadium? (Piaget)

A

Van 2-4 jr Het vermogen om symbolisch te denken neemt toe. Het vermogen om te rederneren ontstaat en het gebruik van begrippen neemt toe. Gedrag wordt geïmiteerd ook als de desbetreffende persoon niet aanwezig is. fantasieën zijn nog werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is symbool gebruik?

A

het vermogen om een mentaal symbool, een woord of object te gebruiken voor iets wat niet fysiek aanwezig is. Gesystematiseerde tekeningen/afbeeldingen worden gebruikt om kinderen te ondersteunen bij het begrijpen van symbolen. (picto’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is symbolisch denken?

A

Door symbolisch denken kunnen peuters en kleuters hun acties symbolisch weer geven, hierdoor gaat het denken sneller. Taal vloeit voort uit cognitieve vooruitgang, niet andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is centralisatie?

A

het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te kunnen concentreren. Ze kunnen zich niet op alle aspecten richten. Ze concentreren zich alleen op de oppervlakkige, in het oog-springende aspecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is Conservatie?

A

het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke verschijningsvorm van het object. Als 1 dimensie is veranderd hoeft dat niet betekenen dat de andere dimensies ook veranderd zijn. Bijv de limonade van uit een hoog smal glas in een breed lager glas schenken. Dit komt omdat de neiging tot centralisatie hen ervan weerhoudt zich te concentreren om relevante kenmerken in de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is Transformatie?

A

Het proces waarbij de ene toestand veranderd in de andere. Kinderen in deze fase zijn nog niet in staat om de transformaties voor de geest te halen of te herinneren. Ze negeren de tussenstadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is egocentrisme en welke 2 vormen kent het?

A

het onvermogen zich te verplaatsen in anderen. Ze begrijpen niet dat andere dingen op een andere manier zien. Kent 2 vormen
- het gebrek aan besef dat andere dingen vanuit een ander perspectief zien.
-Het onvermogen te realiseren dat andere gedachten, gevoelens, standpunten hebben die anders zijn van eigen gedachten, gevoelens en standpunten.
Ze maken zich geen zorgen over hun non-verbale gedrag en de invloed die dat heeft op andere.
Vb, het in zichzelf praten, met verstoppertje spelen zorgen dat ze niets zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is intuïtief denken?

A

een vorm van denken waarbij gretig kennis over de wereld wordt verwerft en primitief beredeneerd. Ze hebben vaak overal (niet kloppende) beredeneringen voor. Kinderen kunnen zich voordoen als echte specialisten op een bepaald gebied, tot je doorvraagt, want dan kloppen de beredeneringen van geen kant. In een later stadia bereidt het hen voor op geavanceerde vormen van redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer gaan kinderen functionaliteit begrijpen en wat houdt dat in en waarom is dat belangrijk?

A

Aan het einde van de periode (Pre operationele fase )gaan ze functionaliteit begrijpen. Dit houdt in dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan elkaar gerelateerd zijn. BV een fiets gaat harder, als je harder trapt.
Ook beginnen ze zich bewust te worden van het begrip identiteit: het besef dat bepaalde dingen hetzelfde blijven ongeacht veranderingen in vorm, omvang en uiterlijk. Dit is noodzakelijk om conservatie te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wanneer zijn kinderen in het concreet operationele stadium? (Piaget) Wat houdt dit stadia in?

A

7-12 jarigen. Ze gebruiken actief en juiste logica. Ze zijn minder egocentrisch. Ze gaan reversibiliteit begrijpen. ( Een uitgevoerde handeling in gedachten weer terug draaien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is decentreren?

A

Rekening kunnen houden met verschillende aspecten in een situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wanneer gaan kinderen formeel operationeel denken?

A

vanaf 12 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat houdt formeel operatief denken in?

A

Het vermogen om abstract te kunnen denken is ontwikkeld. Door op een systematische en basale manier naar elk variabel te kijken, toetsen ze hun inzichten en ontdekken ze welke gevolgen hun acties hebben. Er wordt gebruikt gemaakt van hypothetisch-deductief-redeneren, ze beginnen met een algemene theorie over datgene wat een bepaald resultaat oplevert. Ze kunnen theorieën toetsen. Ook zijn ze in staat propositioneel te denken, het gebruik van abstracte logica in de afwezigheid van concrete voorbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Komt iedereen in het formeel operatieve stadium? waarom wel en waarom niet?

A

Lang niet iedereen is in staat in dit stadia te denken. Schatting 25%. Inconsistenties, we vertrouwen eerder op onze intuïtie en mentale ezelbruggetjes dan op formele redeneringen. Ook de cultuur waarin je opgroeit is van belang. Mensen in een geïsoleerde, onderontwikkelde samenleving en weinig formeel onderwijs zullen minder snel op dit stadia opereren dan iemand in een technologische geavanceerde samenleving is opgegroeid. Het is niet zo dat ze dit stadium van denken helemaal niet bereiken. De wetenschappelijke manier van redeneren wordt niet evenzeer is alle samenlevingen gewaardeerd en daarom niet gestimuleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waar kan abstract redeneren toe lijden?

A

Regels en verklaringen worden niet meer zomaar aangenomen, ze zullen kritischer zijn. Ook leidt het tot een groter idealisme, hierdoor worden ze sneller ongeduldig als ze geconfronteerd worden met misverstanden bij instituties.
Ze gaan sneller een discussie aan, soms puur voor het discussiëren zelf. Het maakt ze gevoeliger voor tekortkomingen van ouders en docenten. Ze proberen de waarden en rechtvaardigingen waarmee ze in hun leven geconfronteerd worden op een actieve manier te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is adaptie?

A

Het vermogen zich te kunnen aanpassen aan de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke twee processen kent adaptie en leg die eens uit?

A

Assimilatie: Iets nieuws plaatsen in de wereld die we al kennen.
Accommodatie: Bijstelling van het denkkader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Aan welke naam denk je bij Morele ontwikkeling?

A

Kohlberg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welke 3 stadia kent de morele ontwikkeling?

A

Preconventioneel moraal
Conventioneel moraal
postconventioneel moraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is pre-conventioneel moraal? Welke niveaus kent het?

A

Het vermijden van straf en het verlangen naar een beloning.
Niveau 1 nadruk op straf en gehoorzaamheid
Niveau 2 Nadruk op beloning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is conventioneel moraal? Welke Niveaus kent het?

A

Goedkeuring van andere willen, behoren tot de maatschappij.
Niveau 1 Brave-jongens-moraal
Niveau 2 Nadruk op autoriteit en sociale orde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is een post-conventioneel moraal? Welk niveaus kent het?

A

Morele principes worden breder gezien dan principes uit de particuliere samenleving.
Niveau 1 Overeengekomen afspraken
Niveau 2 Individuele principes en geweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wanneer doorloop je het post-conventioneel morale stadium?

A

Bij ong 13 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Waarom doorlopen meisjes een andere morele ontwikkeling?

A

Het gedrag van meisjes is anders en ze halen gewoonlijk een lagere score op test dan jongens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wie heeft een alternatief moreel model ontwikkeld voor meisjes?

A

Gilligan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welke 3 stadiums kent de morele ontwikkeling van meisjes?

A

1 Nadruk op individuele samenleving
2 Goedheid als zelfopoffering
3 Moraal van geweldloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Nadruk op individuele samenleving. Noem de kenmerken. ( morele ontw. meisjes)

A

Wat is praktisch en het beste voor haar zelf? Geleidelijke overgang van zelfzuchtig naar verantwoordelijkheid.
Onderdeel is stilstaan bij wat het beste is voor de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Goedheid als zelfopoffering. Noem de kenmerken (Morele ontw. meisjes)

A

Opvatting dat je je eigen wensen ondergeschikt moet maken aan een ander. Geleidelijke overgang van goedheid naar waarheid, er wordt zowel met de eigen behoefte als die van een ander rekening gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Moraal van geweldloosheid. Noem de kenmerken. (morele ontw meisjes)

A

Moreel evenwicht tussen zichzelf en de ander. Iemand kwetsen (incl zichzelf) is immoreel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat zijn de universele emoties bij een baby?

A

Blijdschap, boosheid, angst, walging, verdriet en verbazing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is vreemdenangst bij baby’s? Wat is de oorzaak?

A

Voorzichtigheid, terughoudendheid die baby’s laten zien wanneer ze nieuwe mensen ontmoeten.
oorzaak is het toegenomen cognitieve vermogen van de baby. Ze gaan mensen van elkaar onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat is scheidingsangst bij een baby? Wat is de oorzaak?

A

Wordt opgeroepen als de vaste verzorger afwezig is. Oorzaak: kinderen zijn in staat zichzelf de vraag te stellen waarom gaat mijn moeder weg en komt ze nog wel weer terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Waar zijn vreemdenangst en scheidingangst tekenen van?

A

Beide belangrijke tekenen van sociale vooruitgang. Ze geven blijk van cognitieve vooruitgang en groeiende emotionele en sociale banden tussen kinderen en hun verzorgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

wat kun je vertellen over de hechtingtheorie van Bolwby

A

Het hechtingsproces vind oorsprong in het verlangen om de beschermende veiligheid van de moeder op te zoeken, een cruciale rol bij het verkennen van de wereld. Een stabiele en sterke hechting verschaft een thuisbasis. Wanneer kinderen onafhankelijker worden zullen ze steeds verder van deze thuisbasis afdwalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke 8 stappen kent de theorie van Ainsworth?

A

1 moeder en baby gaan onbekende ruimte in.
2 moeder gaat zitten en laat baby zelf de ruimte ontdekken.
3 onbekende volwassene komt binnen, praat eerste met moeder en daarna met baby.
4 moeder verlaat de ruimte en laat baby achter bij de onbekende
5 moeder komt weer terug, begroet en stelt baby gerust.
6 moeder verlaat ruimte samen met onbekende en laat baby alleen achter.
7 onbekende komt terug
8 moeder komt terug en onbekende vertrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Welke onveilige hechtingspatronen kent Ainsworth?

A

Onveilige hechtingspatronen (Ainsworth)
Angstig-vermijdend hechtingspatroon: Zoeken niet de nabijheid van moeder op. Ze lijken niet van slag wanneer moeder vertrekt. Vermijden moeder als ze terug komt. Lijken onverschillig tegenover haar gedrag te staan.
Angstig-ambivalent hechtingspatroon: Een combinatie van positieve en negatieve reactie op moeder. Eerst blijven ze dicht bij moeder en ontdekken hun omgeving nauwelijks, ze lijken al nerveus nog voor moeder vertrekt. Als ze weg gaat raken ze zeer gestrest, als ze terug is zoeken ze haar nabijheid, maar zijn ook boos en teleurgesteld over het feit dat ze is weggegaan.
Gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon: Kinderen hebben een tegenstrijdige verwachting over de beschikbaarheid van hun moeder. En laten tegenstrijdige emoties, gedragingen zien. Lijken soms in de war als moeder terug komt, wat de stress eerder verhoogd dan verlaagd wanneer moeder terug is. Zij hebben de minst veilige hechting van allemaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat houdt een veilige hechting in?

A

Een veilige hechting is een goede start voor het gevolg van de ontwikkeling van het kind. Het geeft een stevig fundament. Ze zijn sociaal en emotioneel vaardiger en er is minder vaak sprake van psychische problemen. Het bied meer ruimte tot exploreren wat de taalontwikkeling en motorische ontwikkeling ten goed komt.
Ook liefdesrelaties vertonen een correlatie met de hechtingsstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Krijgen kinderen met hechtingsproblematiek later altijd problemen?

A

nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Hoe wordt een onveilige hechting gecreëerd?

A

wanneer er inconsistent tegenover hen gedragen en pogingen tot sociale interactie worden genegeerd of afgewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Waaruit bestaat Temperament? Waar heeft temperament betrekking tot?

A

bestaat uit patronen van prikkeling (Arousal) en emotionaliteit die de consistente en duurzame eigenschappen van een individu vormen.
Het heeft betrekking op hoe kinderen zich gedragen in tegenstelling tot wat ze doen en waar om.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

vanaf welke leeftijd zien we temperament verschillen?

A

Vanaf baby

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is verantwoordelijk voor iemands temperament?

A

Genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

In welke dimensies van gedrag komt ons temperament naar voren?

A
  • in activiteit
  • In toenadering/terugtrekking
  • Stemming
  • duur en sterkte van aandacht
  • afleidbaarheid
  • regelmaat
  • intensiteit
  • reactiedrempel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is het biologisch aspect van angst voor vreemden?

A

er ligt een duidelijke biologische basis ten grondslag aan de remmingen tegenover het onbekende, sterk verhoogde hartslag, bloeddruk, pupilverwijding, hoge prikkeling limbisch systeem van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Welke temperament clusters zien we bij baby’s?

A

Gemakkelijke baby: positieve instelling, lichaamsfuncties werken regelmatig en ze passen zich aan. Positief naar nieuwe situaties milde of lage intensiteit voor hun emoties.
Moeilijke baby: Vaker negatieve buien, passen zich minder makkelijk aan. Trekken zich terug in nieuwe situaties.
Traag op gang komende baby: inactief, reageren kalm op hun omgeving. Stemming is over het algemeen negatief. Ze trekken zich terug uit negatieve situaties en passen zich langzaam aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Waar is een temperament aanpassing bij een kind van afhankelijk?

A

. De lange-termijn aanpassing van kinderen blijft afhankelijk van de zogenaamde Goodness of fit tussen hun specifieke temperament en de aard en de eisen van de omgeving waarin zij zich bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Kan ieder temperament zich aanpassen? Wat is de relatie tussen temperament en hechting?

A

Sommige temperamenten lenen zich beter voor aanpassing dan anderen.
Temperament lijkt een (zwakke) relatie te vertonen met de hechting van kinderen aan hun volwassen verzorgers.
Expressieve kinderen geven gemakkelijker waarneembare aanwijzingen aan anderen, waardoor ze het hun verzorgers eenvoudiger maken om adequaat in te gaan op hun behoeften. Culturele verschillen zijn ook van invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat is het verschil in gedrag van een jongen en een meisje bij een baby?

A

. Jongens zijn over het algemeen actiever en geagiteerder dan meisjes. Ze slapen onrustiger en trekken meer grimassen. Er bestaat geen verschil in de frequentie van het huilen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Hoe is de maatschappij van invloed op het gender van een kind?

A

De maatschappij is hierop tot invloed. Volwassenen bepalen welk speelgoed er tot beschikking is. Voorkeur van het kind tot bepaald speelgoed wordt bepaald door de ouders. De maatschappij bepaald wat vrouwelijk of mannelijk is.
Jongens worden gestimuleerd de wereld te verkennen, meisjes worden geknuffeld en aangemoedigd om in de buurt te blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat is een circulaire reactie bij een baby?

A

baby’s gaan eerder afzonderlijke acties tot geïntegreerde activiteiten coördineren. Als een activiteit de interesse van een baby heeft gewekt, zal hij die vaak herhalen, omdat hij de ervaring er van wil blijven ondergaan. Circulaire reacties zijn schema’s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat is Mentale representie? en wat ontstaat hier door?

A

Is een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object. Ze kunnen zich voorstellen waar objecten zijn, die ze niet zien. Ze gaan oorzaak-gevolgreacties beter begrijpen. Door dit vermogen ontstaat indirecte imitatie, dat is wanneer een persoon niet meer aanwezig is, nagedaan wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

wat is Infantiele amnesie?

A

De afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van voor het 3de levensjaar. Taal speelt een belangrijke rol bij het terug halen van herinneringen. Door dat hun vocabulaire beperkt was, zijn ze niet in staat de gebeurtenis te beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat is Pre-linguïstische communicatie?

A

Communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukking, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen. Brabbelen is de duidelijkste manifestatie. Een universeel verschijnsel. Spontaan worden geluiden die in elke taal kunnen voorkomen geproduceerd. Zelfs dove kinderen doen dit. De delen van de hersenen die geactiveerd worden tijdens het voortbrengen van gebarentaal komen overeen met die van taal. Geluiden worden steeds complexer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat zijn holofrasen en wat is daar op van invloed?

A

1 woord zinnen, cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat kun je vertellen over 2 woord zinnen?

A

, 2 woorden worden gecombineerd, belangrijke stap ze kennen de betekenis van de woorden en kunnen relaties leggen. In het begin benoemen kinderen puur observaties en behoeven geen antwoorden. Er zijn specifieke volgorden die gelijkenissen vertonen met de manier waarop volwassenen zinnen in elkaar zetten. Telegramstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat is Onderextensie/ondergeneralisatie ?

A

De gewoonte om woorden beperkt te gebruiken. Het woord verwijst naar een specifiek exemplaar van een concept, niet naar alle exemplaren van dat concept. Het onvermogen om “doekie” te koppelen aan alle dekentjes in het algemeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat is Overextensie/overgeneralisatie ?

A

Woorden worden te algemeen gebruikt. De betekenis wordt te veel gegeneraliseerd. Alle bussen, vrachtwagens ect zijn auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat zegt de leertheorie over taalontwikkeling?

A

Taalverwerving verloopt volgens de wetten van bekrachtiging en conditionering. Ze lijkt geen adequate verklaring te kunnen vinden voor het feit dat kinderen de regels van de taal zo snel leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat is de Nativistische benadering over taalontwikkeling?

A

Chomsky) er bestaat een generisch bepaald aangeboren mechanisme dat de ontwikkeling van taal aanstuurt. Mensen bezitten aan aangeboren vermogen om taal te gebruiken. Universeel liggende structuur, universele grammatica genoemd. Het menselijk brein is verbonden met taalverwervingsmechanisme (LAD) dit zorgt er voor dat mensen de structuur van taal begrijpen. Taal is voorbehouden aan mensen door de genetische aanleg voor het begrijpen van woorden en het produceren daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat is de Interactionele benadering van taalontwikkeling?

A

aalontwikkeling is een gevolg van een combinatie van genetische bepaalde aanleg en omgevings factoren. In grote lijnen wordt het bepaald door aangeboren factoren, maar een specifieke richting wordt bepaald door bekrachtiging die plaats vindt op de manier waarop ze taal gebruiken. Sociale factoren zijn van belang omdat het lid zijn van een bepaalde gemeenschap of cultuur de interactie met anderen resulteert in het gebruik van taal en de verbetering van de vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat zijn Gameten?

A

Zo heten de mannelijke en vrouwelijke voorplantingscellen, spermacel en ovum (eicel). Ze bevatten ieder enorme hoeveelheden genetische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat zijn zygoten?

A

De twee gameten fuseren tot 1 cel een zygote. De combinatie van de genetische instructies die deze samensmelting oplevert, leidt tot de creatie van een nieuw mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat is een Fenotype?

A

een waarneembaar kenmerk, het kenmerk wat daadwerkelijk te zien is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat is een Genotype?

A

De onderliggende combinatie van generisch materiaal dat in een organisme aanwezig is. (uiterlijk onzichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is een Teratogeen effect?

A

een omgevingsfactor zoals een drug, een chemische stof, een virus of andere factor die leidt tot een geboorteafwijking. De placenta houdt deze stoffen vaak tegen, maar slaagt daar niet altijd helemaal in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat kun je vertellen over het zoekreflex?

A

Verdwijnt met 3 wkn, het hoofd draait in de richting van de wang die aan geraakt wordt. Om voedsel in te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat kun je vertellen over het stapreflex?

A

Verdwijnt met 2 maanden, beweging van de benen wanneer het kind rechtop houdt en zijn voeten de grond raken. Voorbereiden op onafhankelijk voortbewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat kun je vertellen over het zwemreflex?

A

Maakt zwembewegingen met handen en benen als het met het gezicht onder water ligt., Vermijding gevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Wat kun je vertellen over het Monoreflex?

A

Verdwijnt met 6 mnd, wanneer het kinds ondersteuning van hoofd en nek plotseling verdwijnt, spreid het de armen en benen als of het zich ergens aan wil vastpakken. Beschermt tegen vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat kun je vertellen over het babinskireflex?

A

Spreiden van tenen bij aanraking buitenkant voet. onbekend waarom. Verdwijnt met 8-12 mnd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat kun je vertellen over het schrikreflex

A

Plots spreiden van armen en benen wanneer het kind schrikt de rug strekt. bescherming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Waarvoor dient een reflex?

A

Vaak dienen reflexen er voor om te overleven en het welzijn van het kind te kunnen verzekeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Waarom verdwijnt het ene reflex en het andere niet?

A

Sommige reflexen behouden we ons hele leven. Andere verdwijnen omdat baby’s steeds meer controle over hun lichaam en spieren krijgen. Als complexere gedragspatronen zijn aangeleerd verdwijnen de reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Waarom is het niet goed om reflexen te stimuleren bij een baby?

A

Stimuleren van reflexen (zoals stapreflex) resulteert in stimulatie van de hersenschors, waardoor de baby eerder zelfstandig zich voortbeweegt, maar de voeren de oefening niet kwalitatief beter uit dan de kinderen bij wie niet is geoefend. Stimuli kan zelfs kwaad doen. Overbelasting spieren, gebroken botten en ontwrichte ledenmaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat kun je over de grove en fijne motoriek bij een baby vertellen?

A

Grove motoriek, wanneer hun krachten toenemen kunnen ze steeds meer, ze worden behendiger en kunnen zich in een specifieke richting voort bewegen. Fijne motoriek, bewegingen van armen en benen op elkaar afstemmen, handmotoriek. Wordt steeds geraffineerder. Deze vaardigheden ontwikkelen zich in de context van andere motorische vermogens.

128
Q

Wat zegt de Dynamische systeemtheorie over baby’s?

A

gedragingen worden samengesteld. De motivatie van het kind staat centraal. De mijlpalen zijn gebaseerd op normen, gemiddelden. BSID 3 wordt het meest gebruikt om de mentale en motorische ontwikkeling vast te stellen.

129
Q

Wat houd de plasticiteit van de hersenen in?

A

de mate waarin zich ontwikkelde structuren of gedragspatronen te veranderen zijn als gevolg van ervaringen. Zoveel gebieden van de hersenen zijn niet voor specifieke gebieden ontwikkeld, in dien nodig kunnen ze taken van gekwetste gebieden overnemen. Baby’s met hersenletsel hebben minder schade en herstellen sneller van volwassenen met gelijksoortige letsels.

130
Q

Wat is het Failure-to-thrive-syndroom?

A

Kinderen stoppen met groeien door gebrek aan stimulatie en aandacht van hun ouders. Het syndroom kan worden verholpen door intensieve begeleiding van de ouders. Of door een pleeggezin

131
Q

Wat is het zelfbeeld van een peuter/kleuter?

A

hun identiteit of de opvattingen die zij van zichzelf hebben als persoon. Vaak zijn de beschrijvingen niet accuraat. Ze overschatten hun kunnen vaak op alle gebieden. Ze zijn optimistische omdat ze hun resultaten nog niet vergelijken met anderen.

132
Q

Hoe is de cultuur van invloed op het zelfbeeld van een peuter/kleuter?

A

Culturele invloeden individualistisch georienteerde maatschappij-> kinderen leggen meer de nadruk op de eigenschappen die hen onderscheiden. Collectivistisch georiënteerd-> kinderen wordt bijgebracht dat je juist niet moet opvallen.

133
Q

Wat kun je vertellen over de koppigheidsfase van een peuter?

A

kinderen krijgen te maken met een belangrijke psychosociaal conflict dat betrekking heeft op de ontwikkeling van eigen initiatief en ze beginnen een zelfconcept te ontwikkelen, een denkbeeld over het eigen ik. Ze krijgen verlangen om afhankelijk van hun ouders te functioneren en het schuldgevoel dat voortvloeit uit hun onbedoelde acties.

134
Q

Wat is gender?

A

gender heeft betrekking op het gevoel mannelijk of vrouwelijk zijn, sekse en geslacht hebben betrekking op de fysieke kenmerken die mannen en vrouwen onderscheiden.

135
Q

Wat zijn de biologische theorieën met betrekking tot genderontwikkeling?

A

Meisjes die zijn blootgesteld tijdens de ontwikkeling in de baarmoeder aan Androgenen (mannelijke hormoon) vertonen vaker stereotype mannelijk gedrag. Jongens die blootgesteld zijn aan hoge doseringen vrouwelijke hormonen vertonen meer stereotype vrouwelijk gedrag.
Verschil tussen de mannelijke en vrouwelijk hersenen. Een van het corpus callosum, de zenuwbundel die onze hersenhelften met elkaar verbind is bij vrouwen proportioneel groter dan bij mannen. Genderverschillen kunnen ook de overleving van een soort waarborgen. (Evolutionaire benadering). Mannen met meer stereotype gedrag waren beter in staat vrouwen aan te trekken. Vrouwen die uitblonken in stereotype gedrag waren waardevollere partners omdat ze hun kinderen beter beschermde.

136
Q

Wat zijn psychoanalytische theorieen over genderontwikkeling?

A

Volgens Freud werd het einde van de fallische fase gekenmerkt door een belangrijk punt in de ontwikkeling. Het oedipuscomplex. De identificatie in dit proces waarbij kinderen proberen gelijk te zijn aan de ouder van dezelfde sekse en waarbij de attitudes en waarde van deze ouder worden overgenomen. Op deze manier, zo meende Freud worden de verwachtingen van de maatschappij te aanzien van wat “normaal” gedrag van mannen en vrouwen steeds weer aan de volgende generatie doorgegeven.
Uit onderzoek blijkt dat kinderen wiens ouders stereotype gedrag vertonen, dit zelf ook gaan doen. .

137
Q

Wat zegt de sociale leertheorie over genderontwikkeling?

A

Kinderen leren over gender gerelateerd gedrag door te kijken naar andere. Doordat ze zien dat deze persoon beloont wordt voor dit gedrag, gaan ze het nabootsen. Ook boeken en media houden dit gedrag in stand. In sommige gevallen gaat het aanleren van deze sociale rollen via een indirecte manier. Uitspraken als een “lief meisje” of een “stoere jongen”. Geven stereotype weer.

138
Q

Wat is paralelspel?

A

Kinderen zijn bezig met naast elkaar met hetzelfde materiaal spelen zonder sprake van wezenlijke interactie.

139
Q

Wat kun je vertellen over Theory of Mind (TOM)?

A

De vaardigheid om aan jezelf en andere gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven. De rijping van de hersenen speelt een belangrijke rol. Vooral het vermogen om de betekenis van woorden als “denken” en “weten” te begrijpen, is belangrijk voor het inzicht van peuters en kleuters in het mentale leven van anderen.

140
Q

Wat is belangrijk voor de ontwikkeling van TOM?

A

Sociale interactie en fantasiespel zijn belangrijk voor het bevorderen van TOM. De TOM van kinderen met een oudere broer of zus is verder ontwikkeld dan van een alleenstaand kind. Culturele factoren spelen ook een rol. Kinderen die opgegroeid zijn in een industriële westerse cultuur schrijven gedrag eerder toe aan het soort mensen dat ze zijn. In niet westerse landen wordt het gedrag vaak toe geschreven aan krachten die buiten hun persoonlijke invloed sfeer liggen, zoals ontevreden goden of ongeluk.

141
Q

Wat is het verschil tussen instrumentele en relationele agressie?

A

Instrumentele agressie is agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken, zoals spelen met een speeltje waar een ander kind mee speelt. Relationele agressie is niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te kwetsen.

142
Q

Wat is het voordeel van symbolisch denken bij peuters?

A

peuters en kleuters kunnen hun acties symbolisch weer geven, hierdoor gaat het denken sneller. Taal vloeit voort uit cognitieve vooruitgang, niet andersom.

143
Q

Welke twee vormen van egocentrisme zijn er?

A
  • het gebrek aan besef dat andere dingen vanuit een ander perspectief zien.
  • Het onvermogen te realiseren dat andere gedachten, gevoelens, standpunten hebben die anders zijn van eigen gedachten, gevoelens en standpunten.
144
Q

Wat is intuitief denken?

A

een vorm van denken waarbij gretig kennis over de wereld wordt verwerft en primitief beredeneerd. Ze hebben vaak overal (niet kloppende) beredenering voor. Kinderen kunnen zich voordoen als echte specialisten op een bepaald gebied, tot je doorvraagt, want dan kloppen de beredenering van geen kant. In een later stadia bereidt het hen voor op geavanceerde vormen van redeneren

145
Q

Wat gebeurt er als een kind functionaliteit begrijpt?

A

Dit houdt in dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan elkaar gerelateerd zijn. BV een fiets gaat harder, als je harder trapt.

146
Q

Wat is Animisme?

A

Levende eigenschappen geven aan levenloos materiaal

147
Q

Wat kun je vertellen over Preceptuele schematisering en centralisatie?

A

In de preceptuele fase groeit het gebruik van symbolisch denken en ontstaat het vermogen om te redeneren. Centralisatie is het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te kunnen concentreren. Ze kunnen zich niet op alle aspecten richten. Ze concentreren zich alleen op de oppervlakkige, in het oog-springende aspecten.

148
Q

Wat is magisch denken?

A

Fantasie en werkelijkheid. Kinderen kunnen zo opgaan in hun fantasie wereld. Fantasie en werkelijkheid lopen nog door elkaar.

149
Q

Wat is Syntaxis?

A

het vermogen frasen tot zinnen te combineren

150
Q

Wat is fast mapping?

A

nieuwe woorden worden al kort na kennismaking aan hun betekenis gekoppeld.

151
Q

Wat kun je vertellen over egocentrisme en taalontwikkeling?

A

: Sommige kinderen praten tegen zichzelf. De gesproken taal is niet voor andere bedoeld en dit egocentrische taalgebruik heeft een belangrijke functie. Op deze manier kunnen ze ideeën uit proberen en hun eigen klankbord zijn. Ook stelt het kinderen in staat om over problemen na te denken en ze op te lossen.

152
Q

Waar is de zelfspraak van kleuters nog meer belangrijk voor?

A

Wellicht is het ook bevorderlijk voor de pragmatische vermogens van kleuters. Dit is een aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijke communiceren. Zo krijgen ze de grondslag van het gesprek onder de knie. Ook sociaal taalgebruik neemt toe. Dit is gericht op een ander met als bedoeling dat de ander het begrijpt.

153
Q

Wat is het verschil tussen de taalontwikkeling van kinderen met hoog of laagopgeleide ouders?

A

Hoger opgeleide ouders communiceren meer met hun kinderen en worden aan meerdere woorden blootgesteld. Vaak krijgen ze minder geboden te horen dan ouders die van een uitkering lever. Armoede hebben negatieve gevolgen voor de cognitieve ontwikkeling van een kind.

154
Q

Wanneer kunnen kinderen het beste leren lezen en schrijven?

A

Vanaf ongeveer 5 jaar zijn kinderen er aan toe om te gaan schrijven. Om te gaan lezen vanaf 6/7 jaar. De sensitieve periode is van 5 tot 10 jaar.

155
Q

Wat kun je vertellen over het gestalte van een peuter/kleuter?

A

peuters en kleuters groeien gestaag. Er gaan wel grote individuele verschillen schuil achter de gemiddelden. ( 6 jr 20 kg en 117 cm lang) Gemiddelde verschillen in lengte en gewicht nemen toe Jongens worden zwaarder en langer dan meisjes,

156
Q

Wat kunnen oorzaken zijn in verschillen in het gestalte van peuters/kleuters?

A

ook zijn er grote verschillen in economisch ontwikkelde landen. Betere voeding en gezondheidszorg vertaald zich in aanzienlijk sterkere groei. Ook zien we dit in kinderen die beneden de armoede grens leven, deze zijn vaak kleiner dan kinderen die in welgestelde gezinnen opgroeien

157
Q

Hoe ziet de grove motoriek er uit bij een peuter/kleuter?

A

Grove motoriek zijn de grote bewegingen als springen, rennen, lopen. Vooruit gang zit in de ontwikkeling van de hersenen en omdat het kind heel veel oefent.

158
Q

Wat speelt een rol in de ontwikkeling van de grove motoriek?

A

Het algemene activiteitenniveau is hoog. Omgevingsfactoren spelen een rol, opvoedingsstijl van de ouders opvattingen over cultuur, wat is gepast. Ook genetische factoren spelen een rol, wat is het temperament van het kind. Als kinderen 3 zijn kunnen ze rennen, trap lopen en springen met beide groeten van de grond

159
Q

Waarom zijn jongens beter in de grove motoriek en meisjes beter in de fijne motoriek? (Peuter,kleuter)

A

Jongens hebben vaak een hoger activiteiten niveau. Jongens zijn sterker. Meisjes zijn beter in activiteiten waarbij de armen en benen nodig is, hand oog coördinatie. Jongens worden aangemoedigd is actieve activiteiten waarin de grove motoriek belangrijk is. De fijne motoriek neemt toe door handspieren, meisjes hebben een beter en beter ontwikkelde fijne motoriek. Jongens worden minder aangemoedigd om dit te doen. Jongens worden vaak als druk bestempeld. Schrijfmotoriek, linker hersenhelft stuurt rechtsmotoriek aan en vice versa. Naarmate de kinderen ouder worden wordt de gender steeds bepalender voor de activiteiten van de kinderen. Jongens zullen hun grove motoriek blijven ontwikkelen en daarom beter blijven dan meisjes.

160
Q

Waarom eten kinderen als ze twee jaar zijn minder?

A

Tot 2 jaar eten kinderen veel. De snelheid van de groei neemt af en daarom hebben ze minder eten nodig. 5 x moet je iets aan bieden voor kinderen iets echt niet lusten. Blijf ze aan moedigen om verschillende dingen te eten. Hapje proeven en gewenning.

161
Q

Wat kan een gevaar zijn voor de lichamelijke ontwikkeling van een peuter/kleuter?

A

Kinderziekten, infectieziekten, daarom worden kinderen ingeënt. Ongelukken, kinderen gaan er op uit en experimenten daarom lopen ze meer kans op ongelukken. De omgeving moet veilig genoeg zijn. Onder de 10 jaar lopen kinderen 2x zo veel kans om te overlijden door een ongeluk tov een ziekten. Kinderen hebben nog weinig besef van gevaar. Mishandeling 30 op de 1000 kinderen worden mishandeld. Elke week sterft er 1 kind door mishandeling van ouders.

162
Q

Waarom lopen peuters meer gevaar mishandeld te worden?

A

Peuters lopen meer kans, omdat ze zich losmaken van ouders en er ontstaan conflicten. Juist dan moeten ouders er zijn. De gevolgen zijn afhankelijk van de veerkracht die het kind heeft.

163
Q

Wat is co-regulering?

A

: Als kleuter worden kinderen bijna volledig gestuurd door de ouder, terwijl ze in deze fase meer zeggenschap verwerven over hun eigen leven. Ouders verschaffen de globale richtlijnen voor gedrag, terwijl kinderen in de praktijk hun eigen gedrag bepalen.

164
Q

Wat is paradoxale intimiteit?

A

De groei naar onafhankelijkheid van de volwassenen lijkt in strijd te zijn met de vraag om tederheid.

165
Q

Wat is sociale identiteit?

A

Door vriendjes en vriendinnetjes wordt een beeld gevormd van de betekenis die het voor een ander heeft.

166
Q

Wat is sociale competitie?

A

: Het geheel van individuele sociale vaardigheden dat individuen in staat stelt om succesvol te functioneren in sociale omgevingen. Populaire kinderen zijn vaak grappig, kunnen zich beter inleven in andere kinderen, waardoor de positief overkomen.

167
Q

Wat is de functie van vriendschappen tijdens de basisschoolleeftijd?

A

Het sluiten van vriendschappen verschaft kinderen veel informatie over de wereld, over andere mensen en over zichzelf. Ook biedt het hen emotionele steun en kunnen ze beter met stress omgaan. Het helpt het kind om het doelwit te worden van agressie. Vriendschappen vormen een goede oefening voor interactie en communicatie. Het bevordert de intellectuele groei

168
Q

Welke drie stadia in vriendschappen zijn er?

A

1 vriendschap gebaseerd op gedrag van anderen, vrienden vinden hen aardig, en kunnen goed spelen met elkaar en kinderen brengen het grootste deel van de tijd door met vrienden. Persoonlijke eigenschappen worden nog niet meegewogen.
2 vriendschap gebaseerd op vertrouwen: persoonlijke eigenschappen spelen mee, evenals beloningen die een vriendschap oplevert. Als vertrouwen wordt geschonden wordt dat hoog opgenomen.
3 vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid: intimiteit en loyaliteit zijn belangrijk. Vriendschappen worden gekenmerkt door psychische nabijheid, wederzijdse openheid en exclusiviteit. Kinderen krijgen duidelijke idee over wat ze waarderen in mensen en waar ze een hekel aan hebben.

169
Q

Wat is het verschil tussen jongens en meisjes in vriendschappen? En hoe zien kinderen in de basisschool leeftijd vriendschappen met iemand van de andere sekse?

A

Het vermijden van de andere sekse speelt in deze leeftijdsgroep een grote rol. Dit speelt zich in alle samenlevingen af. De weinige keren dat men zich in elkaars territorium wagen heeft dit een romantische ondertoon. Jongens hebben vaak grotere vriendengroepen en spelen meet met een groep dan in tweetallen. Vaak is er een door iedereen geaccepteerde leider en vallen de andere in specifieke status categorieën. Meisjes hebben vaak 1 of 2 beste vriendinnen, ze hebben min of meer dezelfde status als zijzelf en geven de voorkeur aan vriendschappen tussen gelijken.

170
Q

Hoe vaak wordt er onder basisschoolscholieren gepest?

A

pesten komt veel onder scholieren voor 25% heeft in het afgelopen jaar in de afgelopen maanden 1 of 2 keer iemand gepest.

171
Q

Waarom worden kinderen gepest?

A

Kinderen die gepest worden huilen vaak snel en missende vaardigheden om aan het pesten een einde te maken. De heft van de pesterijen is het gevolg van mishandeling thuis, vaak kijken kinderen veel naar geweld op televisie. Onder leeftijdsgenoten kunnen pestkoppen best populair zijn.

172
Q

Wat is de definitie van pesten?

A

Het systematisch uitoefenen van psychische en/of fysieke mishandeling door een kind of groep kinderen van 1 kind dat niet in staat is zichzelf te verdedigen.

173
Q

Wat is het verschil tussen pesten en plagen?

A

Bij pesten is er spraken van Psychische of fysieke schade en er is sprake van een machtsverschil. Bij plagen is er sprake van gelijkwaardigheid.

174
Q

waarin verschillen jongens en meisjes tijdens het pesten?

A

Jongens pesten direct en meisjes indirect.

175
Q

Wat heeft een kind nodig om de basisschool succesvol te doorlopen?

A

Intelligentie, concentratie, motivatie en milieu.

176
Q

Wat verstaan we onder intelligentie?

A

Intelligentie is het vermogen om de wereld te begrijpen, rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als men geconfronteerd wordt met problemen. Dat het begrip moeilijk te definiëren is komt door de, vele soms onbevredigende, pogingen die in de loopt der jaren zijn gedaan om intelligente mensen van minder intelligente mensen te onderscheiden.

177
Q

Waarom is een IQ test niet altijd betrouwbaar?

A

Voor sommige mensen hebben de vragen die daadwerkelijk bij traditionele testen worden gebruikt, weinig betekenis. Culturele achtergronden en ervaringen kunnen de testen beïnvloeden. Er is een ontdekking gedaan dat de IQ scores van bepaalde etnische groepen gemiddeld lager zijn dan bij andere. Komt dit door dat er vooroordelen zijn in de testen? Bijv door de taal waarin er getest wordt? In hoeverre wordt de intelligentie van een individu bepaald door erfelijke factoren en in hoe verre door zijn omgeving.

178
Q

Wat is het Pygmalion effect?

A

: de cyclus van gedrag waarbij een onderwijzer een verwachting ten aanzien van een bepaald kind kenbaar maakt en daarmee het verwachte gedrag daadwerkelijk tot stand brengt. (Selffulfilling prophecy)

179
Q

Waarom zijn kinderen in westerse landen groter?

A

In de westerse landen krijgen de meeste kinderen voldoende voedingsstoffen binnen, in andere landen van de wereld eisen slechte voeding en ziekten hun tol. Waardoor kinderen kleiner blijven en minder wegen.

180
Q

Hoe veel kinderen zijn er in nederland te zwaar?

A

een kwart van alle schoolkinderen heeft Obesitas of is te zwaar. Verwachting is dat dit nog veel erger gaat worden

181
Q

Welke factoren zijn van invloed om Obesitas bij kinderen?

A

. 3 factoren waarvan men denkt dat ze van invloed zijn: Frisdrank, televisie kijken en fietsen naar school. Samenstelling van voedsel heeft ook een rol. Genetische en sociale factoren. Door erfelijke genen hebben kinderen sneller kans op overgewicht. Ongezond eten en weinig beweging. Weinig groente en fruit en veel zoetigheid.

182
Q

Wat is het verschil bij de groeispurt tussen jongens en meisjes?

A

Meisjes iets langer, door de iets snellere fysieke ontwikkeling van meisjes, bij die de groeispurt rond 11 jaar begint. Bij jongens pas rond 13 jaar

183
Q

Wat is het individualisatieproces bij adolescenten?

A

Jongeren gaat steeds meer los van hun ouders functioneren. Identiteit is heel belangrijk bij pubers, dit heeft te maken met de ingrijpende fysieke veranderingen in de puberteit, ze worden zich sterker bewust van hun eigen lichaam en van het feit dat andere mensen op hen reageren op een manier die ze niet gewend zijn.

184
Q

Welke stadia van identiteitsontwikkeling kent Marcia en wat houden ze in?

A

Identity achievement: hebben met succes onderzocht en overdacht wie ze zijn, en wat ze willen doen. Ze hebben verschillende alternatieven uitgeprobeerd en zich verbonden aan een specifieke identiteit. Zijn psychisch het gezondst.
Identity foreclosure: hebben zich verbonden aan een identiteit, maar hebben geen crisisperiode meegemaakt waarin ze verschillende alternatieven hebben onderzocht. Ze hebben overgenomen wat andere het beste voor hen vonden. Vaak opgelegd door wat ouders willen. (familiebedrijf over moeten nemen)
Moratorium: Ze hebben tot op zekere hoogte alternatieve onderzocht, maar nog geen bepaalde identiteit gevonden. Zijn daardoor relatief nerveus en hebben last van psychische problemen. Experimenten bewust, ze willen zich nog niet verbinden. Nemen bijv een tussen jaar door te reizen. Nemen meer risico’s.
Identity diffusion: Ze overwegen verschillende alternatieven maar verbinden zich nooit aan 1 specifieke identiteit, er zijn ook adolescenten die niet eens zover komen en hun opties niet overdenken. Zijn losbanding en springen van de hak op de tak. Kunnen vaak geen hechte relaties aan gaan. Onzekerheid, onverschilligheid.

185
Q

Wat is seriële monogamie?

A

Relatie na relatie, als ze een relatie hebben zijn ze monogaam maar er zijn wel meerdere relaties geweest voor ze bij de vaste partner belanden.

186
Q

Wanneer hebben jongeren voor het eerst seks en waarom is die leeftijd hoger dan vroeger?

A

Jongeren hebben voor het eerst een seksuele ervaring wanneer ze 16 jaar zijn. Momenteel stijgt deze leeftijd weer. Het idee is dat dit komt omdat alles zo beschikbaar en out in the open is, dat het daardoor minder interessant is. Via internet valt alles te vinden.

187
Q

Waarom zijn er in Nederland minder 10er zwangerschappen en abortussen?

A

: Er zijn veel nieuwe initiatieven die tieners bewuster maken van de risico’s van onbeschermde seks. Op veel scholen is er uitgebreide voorlichting. En er wordt vaker en sneller gebruik gemaakt van de pil door meisjes. Ook het condoom gebruik bij jongens is hoog.

188
Q

Waarom is bij een puber de omgang met een leeftijdsgenoot zo belangrijk?

A

Ze kunnen hun meningen, capaciteiten en fysieke veranderingen vergelijken en evalueren. Sociale vergelijking heet dit.
Ze zoeken naar mensen die hetzelfde mee maken om de fysieke en cognitieve veranderingen zo ingrijpend zijn, wellicht zoeken ze ook opheldering bij elkaar. Ook wordt er geëxperimenteerd, nieuw gedrag en nieuwe rollen worden uitgeprobeerd. Leeftijdsgenoten verschaffen informatie over welke rollen en gedrag het meest acceptabel zijn. Referentiegroep, een groep mensen met wie men zichzelf vergelijkt. Ze vertegenwoordigen een aantal normen en waarden waartegen adolescenten hun sociale succes kunnen afzetten.

189
Q

Wat is zwart- wit denken bij een puber?

A

Iets is geweldig of helemaal niets waard, hier is veel wisseling in. Dit is de waarheid.

190
Q

Wat is moreel relativisme?

A

Moreel relativisme meer kunnen nuanceren.(20 jaar) niet meer zo zwart wit denken.

191
Q

Wat is egocentrisme bij Pubers en hoe linkt dat aan een persoonlijk fabel?

A

de wereld gaan kijken vanuit je eigen stand punt, snel commentaar op de ander. Pubers stellen zich kritisch op. Door hun egocentrisme denken ze dat hun ervaringen uniek zijn dit noemen we een persoonlijk fabel: wat zij overkomt in het leven is uniek, dat overkomt een ander niet, niemand begrijpt wat ze door maken. Ze kunnen niet worden getroffen door risico’s of andere bedreigingen.

192
Q

Wat is een imaginair publiek bij een puber?

A

Imaginair publiek: Iedereen let op je. Door hun egocentrisme denken ze dat ze altijd in het midden van de belangstelling staan.

193
Q

Hoe ontwikkeld het zelfbeeld bij een puber?

A

Adolescenten worden volwassener en gaan abstractere zaken als het belang van een eigen plek in de maatschappij begrijpen tevens als de noodzaak van een beeld van zichzelf vormen als individu. Ze maken onderscheid in hoe ze zichzelf zien en hoe een ander hen ziet. Ze gaan steeds beter begrijpen wie ze zijn, maar zijn niet altijd tevreden met zichzelf. Vaak komen hun gebreken duidelijker in beeld. Jongens hebben vaak een groter gevoel van eigenwaarde dan meisjes. Sociaaleconomische status is ook van invloed op de eigenwaarde. Ze proberen hun sterke en zwakker punten vast te ontdekken om zo vast te stellen welke rol ze het beste kunnen spelen in hun toekomstige leveren.

194
Q

Waarom wordt de kloof tussen maatschappelijke en lichamelijke volwassenheid bij jongeren steeds groter?

A

: adolescenten worden nog niet als volwassenen gezien, maar ook niet meer als kinderen. Diverse culturen en religies hebben hun eigen overgangsritueel voor deze fase. Kinderen maken een puberale groeispurt door waar bij de lichamelijk heel snel groeien. Maatschappelijk wordt er veel van de jongeren verwacht. Lichamelijke volwassenheid zien we onder onze ogen gebeuren, maar die verantwoording nemen dit wordt onbewust uitgesteld. Jongeren blijven ook lang thuis wonen. Langer naar school

195
Q

Wat zijn primaire en secundaire geslachtsdelen?

A

Primaire: ontwikkelen in de geslachtdelen die al zichtbaar zijn. Secundaire kenmerken: groeien, waren nog niet zichtbaar. (Borsten, schaamhaar)

196
Q

Wat heeft de prefrontale cortex voor invloed op een puber?

A

Doordat de prefrontale cortex nog niet is uitgegroeid zijn adolescenten nog erg impulsief en risicovol, deze is namelijk verantwoordelijk voor de beheersing van de impulsen. Pas rond 20 jr is deze volgroeid. Ook kan dan informatie effectiever worden verwerkt.

197
Q

Wat is Menarch? En waarom begint dat bij de een eerder dan bij de ander?

A

Het begin van de menstruatie. Vind op verschillende plekken van de wereld op hele verschillende tijdstippen plaats. In arme landen later dan in voortvarende landen. Dit heeft met lichaamsgewicht te maken. De verhouding tussen vet en spieren is van belang bij de menstruatie, bij meisjes die veel sporten komt de menstruatie ook later op gang.

198
Q

Wat is het effect van de lichamelijke veranderingen bij pubers en wat is het verschil tussen jongen en meisjes hierin?

A

De veranderingen kunnen verschillend worden ontvangen, of met vreugde of met afschuw. Er zijn maar weinig adolescenten die er neutraal tegen overstaan. Het begin van menstruatie brengt vaak een groei van eigenwaarde en een hogere status met zich mee en een groter zelfbewustzijn. De eerste zaadlozing voor jongens is te vergelijken. Waar meisjes praten over hun eerste menstruatie, verzwijgen jongens dit. Veel pubers schamen zich voor de lichamelijke veranderingen. Vooral meisjes kunnen zich onzeker en ongelukkig voelen.

199
Q

Wat zijn de gevolgen voor vroeg rijpe jongens?

A

Zijn beter in sport, waarschijnlijk omdat ze groter en sterker zijn. Dit maakt ze populairder en geeft ze een positiever zelfbeeld. Wel raken ze vaker betrokken bij criminele activiteiten en drugsgebruik, omdat ze sneller oudere jongens zullen opzoeken.

200
Q

Wat zijn de gevolgen voor vroeg rijpe meisjes?

A

ze voelen zich vaak ongemakkelijk en anders dan hun leeftijdgenoten. Wordt belachelijk gemaakt door klasgenoten die nog niet zo ver zijn. Vaak zijn ze wel populairder bij jongens, maar zijn hier sociaal gezien nog niet klaar voor. Meisjes krijgen vaak last van angsten en kunnen ongelukkig en depressief zijn. Cultureel gezien zijn er veel verschillen hoe men hier meer omgaat.

201
Q

Wat zijn de gevolgen van een verlate afgifte van melatoline bij pubers?

A

het slaap hormoon, zorgt er voor dat we een slaperige gevoel hebben. Dat gebeurt steeds later. Kinderen vallen later in slaap, maar ze hebben we veel slaap nodig. Daardoor leven de pubers in een continue jaglag. Ze komen niet toe aan voldoende slaap.

202
Q

Wat kun je vertellen over de sociaal emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van een volwassenen?

A

Het vasthouden van je eigen identiteit terwijl je een relatie aangaat. Het sterven naar autonomie, maar ook leren omgaan met verantwoordelijkheid. Je bent nog bezig met je identiteitsontwikkeling. Wie ben ik en wat kan ik, dit krijgt een steeds definitiever karakter. Hoe kijk je naar je zelf.

203
Q

Hoeveel huwelijke belanden er in een echtscheiding?

A

: 1 op de 3 huwelijken eindigt in een echtscheiding. Het aantal scheidingen is op zijn hoogtepunt. Hoe langer mensen bij elkaar zijn, hoe lager dat percentage.

204
Q

Waarom scheiden mensen eerder?

A

de levensverwachtingen worden hoger, we worden ook ouder daardoor gaat het vaker mis, de acceptatie van scheidingen is groter, de taboe op scheiden was vroeger veel groter.

205
Q

Wat zijn de lichamelijke en psychische gevolgen van een echtscheiding?

A

verhoogt de kans op lichamelijk en psychische ziekten. 3 tot 4x meer zelfdoding, lager zelfbeeld, depressie, gevoel van mislukking. Kans voor vrouwen is economisch vaak niet gunstig, financieel hebben ze het lastiger. Ook voor kinderen is het zo dat ze meer problemen ondervinden in het latere leven.

206
Q

Wat zijn de verschillen in de gevolgen van een scheiding voor een man en een vrouw?

A

: vrouwen slagen beter een scheiding te verwerken dan mannen. Dit komt omdat vrouwen meer zorgtaken hebben, het houdt ze meer op de been, de vrouw is vaak ook de gene die meer de sociale contacten onderhouden. Mannen vallen meer in een gat.

207
Q

Wat is het 30ers of quaterlife dillema?

A

Identiteitscrisis vooral bij 30ers en hoogopgeleide mensen tussen de 25 en de 30 jaar, keuze stress. We kunnen doen wat we willen en het is niet meer gebruikelijk dat je lang op 1 baan zit. Social media: bang dat je alles mist. Iedereen heeft een geweldig leven.

208
Q

wat zijn de Cognitieve veranderingen t.o.v. adolescentie?

A

denken minder zwart wit, twijfels en onzekerheden worden geaccepteerd. Houding is meer open. Je krijgt meer mogelijkheden om te reflecteren, je hersenen zijn hier nu klaar voor. Minder voorspelbaar gedrag, mensen krijgen andere ervaringen en reageren anders, Stabiliteit in het niveau van denken (Piaget), Effect van het denken wordt beter, bij de rijpe volwassene wordt dit nog effectiever.

209
Q

Wat is een Post-formele denker?

A

Intuïtie, subjectiviteit en emotie spelen een rol, naast logisch denken. Het denken is niet alleen maar rechtlijnig zoals bij de adolescentie.

210
Q

Wat is gekristalliseerde kennis?

A

Gekristalliseerde kennis: de kennis zelf doe je op door ervaringen. Je wijsheid deze neemt alleen maar toe met ouder worden,

211
Q

Wat is vloeiende kennis?

A

Vloeiende kennis: het kunnen eigen maken van die kennis, het kunnen leren van. Je informatieverwerking en je geheugen. Deze gaat achteruit als je ouder wordt.

212
Q

Wat is primary aging?

A

Primary aging is ouder worden gerelateerd aan de biologische leeftijd. Dit is universeel en on omkeerbaar. Het gaat vanzelf

213
Q

Wat is Secundary aging ?

A

is ouder worden gerelateerd aan levensstijl (veel drinken, roken), leefomgeving (waar je opgroeit en geboren bent) en ziektes. Heb je voor een deel zelf in de hand en een deel niet.

214
Q

Hoe verloopt veroudering in je lichaam?

A

Biologische veroudering loopt niet synchroon in je lichaam, het ouder worden verschilt per functie, je gehoor gaat eerder achter uit dan je zicht.

215
Q

Wat is een burnout en waarom komt dat vaker voor?

A

Emotioneel en lichamelijk uitgeput. Steeds meer jong volwassen hebben daar last van, omdat er steeds meer gevraagd wordt, de verwachtingen ligt hoger: carrière, persoonlijkheid, hoe ga je om met stress.

216
Q

wat is Reproductiviteit?

A

Wel of geen kinderen, lichamelijk gezien is 25 jr de beste leeftijd om zwanger te worden. In NL krijgen de meeste vrouwen pas rond 30 jaar.
- Cijfers Nl is het laatste, 30 jaar eerste kind, maar 90% willen nog wel een kind. 1 op de 10 stellen ongewenst kinderloos.

217
Q

Waarom worden in Nederland vrouwen pas laat moeder?

A

Uitgestelde volwassenheid, anticonceptie, gestegen welvaart, kinderopvang is duur, geloof speelt minder vaak een rol. In NL relatief dure kinderopvang, weinig plekken. Zwangerschapsverlof en ouderschap verlof zijn niet goed geregeld, deze zijn erg kort. Het wordt als zielige gezien als een kind veel naar de kinderopvang gaat. (Norm) Vooral moeders moeten bij hun kind zijn.

218
Q

Welke fysieke verschijnselen zien we bij het ouder worden?

A

neus en oren groeien door bij mannen meer dan bij vrouwen
Mannen krijgen minder haar
Grijs worden
Stem van man wordt hoger en bij vrouw lager
Lichaamsvet neemt toe.
Krimpen, omdat de botweefsel slijt,
Spierkracht neemt af
Hart krijgt minder zuurstof
Zintuigen gaan minder functioneren
Chronische ziekten: Hart en vaatziekten, aderverkalking, botontkalking, kanker.
Ouder worden wordt in onze cultuur gezien als iets negatief, maar dat is in niet in alle culturen zo. Er zijn ook culturen waarin ouderen een adviserende rol hebben. De manier waarop mensen ouder worden verschilt erg per persoon.(Idosyncratische ontwikkeling).

219
Q

Waarom worden mensen steeds later als oudere gezien?

A

Mensen worden steeds ouder, de gezondheidszorg is beter en er komen steeds meer ouderen.

220
Q

Wat verliest men bij pensionering?

A

Verlies van status, sociale contacten, dagbesteding en inkomen.

221
Q

Welke risicofactoren zijn er bij ouderen om depressief te raken?

A

Weinig sociale steun, weinig inkomen, lage opleidingen, verlies van dierbaren, gezondheidsproblemen.
- Infantilisering, marginalisering en hospitalisatie; begrippen en samenhang tussen begrippen: Hospitalisering: gedrag als gevolg van niet autonoom kunnen handelen en het over 1 kam scheren. Aangeleerde hulpeloosheid.

222
Q

Ouderen gaan steeds meer mensen verliezen, welk verschil zie je daar bij bij mannen en vrouwen?

A

: tussen 60 en 80 jaar verliezen ongeveer drie kwart van hun geliefden. Rouw is een natuurlijke en normale reactie op een betekenisvol verlies. Niet goed kunnen verwerken van verlies leid tot somberheid, depressie en verlies van eetlust. Vrouwen hebben meer kans hun partner te overleven dan mannen. Mannen hebben vaak een jongere vrouw en vrouwen worden ouder. Mannen hertrouwen vaker als hun partner overlijd. Mannen ervaren meer negatieve gevolgen als hun vrouw overlijdt, depressie, suïcidale klachten, eerder kans op overlijden, minder sociale activiteiten. Sterftecijfer onder alleenstaande ouderen ligt hoger.

223
Q

Wat zijn cognitieve ouderdomseffecten?

A

Het hersenvolume neemt af door o.a vele kleine bloedingen en afsterven van hersencellen. Dit hoeft niet voor problemen te leiden (overcapaciteit, leven lang een plastisch brein) gekristaliseerde kennis neemt nog steeds toe, sensomotorische achteruitgang. Informatieverwerking, het tempo neemt af en de aandacht verdeling wordt minder. Kort termijn geheugen wordt minder, Info verplaatsen van kort termijn naar lang termijn gaat ook minder makkelijk.

224
Q

Door welke factoren kan het cognitief functioneren beïnvloed worden?

A

Factoren die het cognitief functioneren kunnen beïnvloeden Vermoeidheid door lichamelijke achteruit gang. Medicatie gebruik kan vermoeidheid en concentratieproblemen veroorzaken. Selffulfilling profecy: ouderen worden gezien als mensen die niet meer mee kunnen komen, en worden daardoor minder gemotiveerd om verder te komen.

225
Q

Wat is dementie?

A

neurologische aandoening die iemands geheugen, emotioneel, sociaal en fysiek functioneren beïnvloeden

226
Q

Welke gevolgen heeft dementie?

A

geheugen, vaardigheden, taal en gedrag): Geheugenstoornissen, stoornissen bij uitvoeren van dagelijkse bezigheden, problemen met het begrijpen van taal (receptie) en het produceren van taal (expressie) en rekenen, gedragsveranderingen die kunnen bestaan uit passiviteit, initiatiefverlies, onrust, decorumverlies, agressie. 40% van de mensen met Alzheimer heeft depressieve klachten.

227
Q

Wat betekend Sociologie?

A

De wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven.

228
Q

Wat is een maatschappij?

A

Heeft verschillende betekenissen. Het staat voor het sociale leven in het algemeen. In de meest specifieke zin spreken we over de grootste sociale eenheid waartoe mensen behoren.

229
Q

Wat is een groep?

A

Een verzameling van onderling verbonden mensen die een besef van een gemeenschappelijke identiteit, een wij-gevoel, kennen.

230
Q

Wat is een sociaal netwerk?

A

: Een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren,( individuen of groepen.) Netwerken variëren in grootte, dichtheid en openheid

231
Q

Wat is een sociale positie?

A

Er kunnen verschillende sociale posities worden ingenomen, een centrale positie, dan zijn er veel directe relaties met andere actoren of een marginale positie.

232
Q

Wat is sociaal?

A

Zeer ruime betekenis, het staat voor alles wat zich tussen mensen afspeelt en alles wat mensen met elkaar verbind

233
Q

Wat is de verhouding tussen sociaal en individueel?

A

Sociaal staat niet tegenover individueel. Elk individu dat zich in gedachten tegenover de maatschappij plaatst, is onontkoombaar onderdeel van die maatschappij. Mensen hebben of ze nu willen of niet, bindingen met andere mensen en ondergaan invloeden. Ieder mens is gevormd en heeft in die zin een deel van de maatschappij in zich opgenomen.

234
Q

Wat is interactie?

A

het reageren van mensen op elkaar, zodat het handelen van de 1 de directe aanleiding is voor het handelen van de ander

235
Q

Wat is sociaal handelen?

A

Handelen dat georiënteerd is op het gedrag van andere mensen. Het is bijzonder moeilijk om de grens te trekken tussen sociaal en niet sociaal handelen, omdat bij al het handelen gericht is op de ander.

236
Q

Welke (on) spelbaarheid heeft sociaal contact?

A

Het interactie proces kan niet beheerst worden en heeft tot op zekere hoogte een onvoorspelbaar karakter. Je weet niet precies hoe de ander zal reageren en daar is jou handeling ook weer van afhankelijk

237
Q

Wat zijn normen?

A

Het hangt van de machtsverhoudingen af welke regels er zijn gesteld. Zo wordt de onvoorspelbaarheid gereduceerd

238
Q

Wat is een cultuur?

A

Wat je leert van andere mensen wordt cultuur genoemd. Meenschappelijk repertoire aan gedragingen, kennis, symbolen, gewoonte, opvattingen, vaardigheden, normen.

239
Q

Wat is socialisatie?

A

Al het leren, bedoeld en onbedoeld, door mensen aan en van andere mensen

240
Q

Wat is internalisering?

A

verinnerlijkt, onderdeel geworden van zijn persoonlijkheid

241
Q

Wat is een subcultuur?

A

: een voor een bepaalde groepering kenmerkende cultuur die een variant vormt op, en tot op zekere hoogte afwijkt van de dominante cultuur in de samenleving.

242
Q

Wat is het nature-nurture-debat?

A

Biologische kenmerken vs aangeleerde kenmerken. Toekennen van bepaalde kenmerken aan bevolkingsgroepen. Eigenschappen waarvan men eerst dacht dat ze aangeboren waren, bleken onder een andere sociaal milieu te kunnen veranderen, zoals IQ.

243
Q

Wat is Interdependentie?

A

Onderlinge afhankelijkheid

244
Q

Wat is onderlinge afhankelijkheid?

A

mensen zijn afhankelijk van elkaar, iedereen is hulpbehoevend en fundamenteel afhankelijk van andere mensen. Mensen voeren macht op elkaar uit, waar mensen in dezelfde mate afhankelijk zijn van elkaar zijn de machtsverschillen gering.

245
Q

Wanneer wordt er gesproken van individualisering?

A

Van individualisering wordt gesproken wanneer mensen bij belangrijke keuzes in het leven ze zich mindere laten leiden door druk vanuit hun directe sociale omgeving en minder gebonden raken aan vaste sociale kaders. Dit betekend niet dat mensen minder afhankelijk worden van elkaar.

246
Q

Wat zijn economische bindingen?

A

Om in onderhoud te kunnen voorzien zijn mensen op elkaar aangewezen. Afhankelijkheden die te maken hebben met de productie en distributie van schaarse goederen. (voedsel, kleding en onderdak). De samenleving kent arrangementen. (kinderen, zieken, invaliden, ouderen) die niet meer door arbeid in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.

247
Q

Wat is de Bourgeoisie?

A

: Er vormde zich een welvarende, machtige en onafhankelijke ondernemingsklasse (Bourgeoisie), zij bezaten kapitaal waarmee ze handeldrijven en productie organiseerde. Er werd voortdurend naar winst gestreefd. De winst werd geheel of gedeeltelijk ingezet om de handel en productie verder uit te breiden.

248
Q

Wat is de Proletaiaat?

A

Daar tegenover stond de arbeidersklasse (proletariaat) mensen die zelf geen productiemiddelen bezitten en voor hun loon afhankelijk zijn van arbeid in opdracht en onder toezicht van de ondernemers. De contracten zijn vrijwillig overeengekomen wat de arbeiders vrijheid geeft. Alleen de arbeidstijden zijn overeengekomen.

249
Q

Hoe zit het met de staat en de markt binnen het kapitalisme?

A

. Kapitalisme houdt een differentiatie van politieke en economische bindingen tussen staat en markt aan de ene kant in vorm en aan de andere kant laten de regeerders de ondernemers vrij in handel en productie. De productiemiddelen zijn in grote deel in handen van de particulieren, dus buiten de staatsorganisatie

250
Q

Wat kun je vertellen over het wereldsysteem?

A

Marktvorming wordt niet tot de staten beperkt, met uitbreiding van handelsnetwerken ontwikkeld zich een internationaal arbeidsdeling. Een geheel van door arbeidsdeling van elkaar afhankelijke sociaal culturele eenheden. (Wereldsysteem)

251
Q

Wat is kapitaalconcentratie?

A

Door machinale productie kan er meer en sneller geproduceerd worden. Technische kennis moet ontwikkeld worden. Er is steeds meer kapitaal, in de vorm van fabrieken, machines, voorraden en dit werd in steeds grotere ondernemingen geconcentreerd.(kapitaalconcentratie).

252
Q

Wat is schaalvergroting?

A

Kleinere ondernemers moesten het onderspit delven, dat ze de investeringen niet meer kunnen opbrengen. Voor productie en werkgelegenheid, waren ze niet meer zo van belang en hun werknemers werden ingezet in de grotere bedrijven. (schaalvergroting).

253
Q

Wat wordt er bedoelt met de materiele ellende?

A

De leefomstandigheden van de arbeiders waren slecht, lange uitputtende werktijden, minimale lonen, grote bestaansonzekerheden (materiele ellende).

254
Q

Wat markeerde de overgang naar de postindustriele maatschappij?

A

Ook wel informatiemaatschappij genoemd, de technologie, de vernieuwingen in de informatie en communicatietechnologie, computers en chips nemen menselijke hersenfuncties over. En markeren daarmee de overgang naar de postindustriele maatschappij.

255
Q

Wat zijn kenmerken van een postindustriele maatschappij?

A

De meeste mensen houden zich niet meer bezig met het produceren van materiele goederen. Maar met distributie van informatie. En wordt veel waarde en geld gegeven aan wetenschappelijk onderzoek. Er worden steeds nieuwe massaal geproduceerde consumptiegoederen op de mark gebracht, binnen bereik van brede lagen van de bevolking.

256
Q

wat zijn oorzaken van het ontstaan van een postindustriele maatschappij?

A

mechanisering van de productie. Er zijn minderen mensen nodig voor de productie., de toenemende ingewikkeldheid van de productieprocessen en productiekennis, stijding van inkomen en toename vrije tijd, groei van de quartaire sector, dienstverlening van de overheid en gesubsidieerd door de overheid. Veroudering van de bevolking. Internationaal opereerde ondernemingen.

257
Q

Wat omvatten arbeidsverhoudingen?

A

Arbeidsverhoudingen omvatten de betrekkingen tussen mensen in arbeidsorganisaties, positie van verschillende categorieën mensen op de arbeidsmarkt. Verhoudingen tussen georganiseerde belangengroepen op het gebied van arbeidsvoorwaarden, vakbonden en werkgever-organisaties.

258
Q

Van welke factoren is iemands kans op de arbeidsmarkt afhankelijk?

A

. De kansen van de aanbieders op de markt variëren zeer, opleiding, milieu van herkomst, woonplaats, leeftijd, sekse en etnische afkomst

259
Q

Wat betekend dat de arbeidsmarkt gesegmenteerd is?

A

De arbeidsmarkt is gesegmenteerd, ze bestaat uit verschillende categorieën vragers en aanbieders. De scheidingen worden in stand gehouden door processen van in- en uitsluiting.

260
Q

Wat is een primaire segment op de arbeidsmarkt?

A

Een primair segment bestaande uit arbeidsposities met relatief gunstige arbeidsvoorwaarde, hoge lonen en garanties tegen ontslag

261
Q

Wat is secundair segment op de arbeidsmarkt?

A

Secundair segment zijn laagbetaalde, onzekere arbeidsposities waarvoor weinig tot geen scholing wordt geëist.

262
Q

Wat is frictiewerkloosheid?

A

. Het vraag en aanbod kan onvoldoende op elkaar afgestemd zijn(frictiewerkloosheid)

263
Q

Wat is conjuncurele werkeloosheid?

A

of de economische ontwikkelingen verlopen onbeheerst, toe en afnemende bedrijvigheid. (Conjuncturele werkloosheid)

264
Q

Wat is strucurele werkloosheid?

A

door de ontwikkelingen op langere termijn is er werkloosheid zoals automatisering (structurele werkloosheid

265
Q

Wat zijn institutionele factoren op de arbeidsmarkt?

A

Institutionele factoren: regelingen die beogen de positie van werknemers te versterken, minimum loon, sociale verzekeringen en bescherming tegen ontslag. Brengen hogere arbeidskosten met zich mee, en remmen de mobiliteit op de arbeidsmarkt af.

266
Q

Waarom worden laagopgeleiden verdreven van de arbeidsmarkt?

A

Het opleidingspeil van de bevolking stijgt en het aanbod hoofd opgeleiden neemt toe. Waardoor lager opgeleiden worden verdrongen dit werkt op meerdere beroepsniveaus door en leidt aan de onderkant van de arbeidsmarkt tot een relaties hoge werkeloosheid onder laagst opgeleiden

267
Q

Wat zijn politieke bindingen?

A

mensen zijn ook afhankelijk van elkaar voor bescherming. Mensen beschikken over geweldsmiddelen waarmee ze de ander fysiek kunnen bedreigen. Afhankelijkheden die betrekking hebben op de fysieke dwang die mensen kunnen uitoefenen op andere mensen noemen we politieke bindingen.

268
Q

Wat waren belangrijke voorwaarden voor de eerste staten?

A

belangrijke algemene voorwaarden voor de eerste staten waren bevolkingsdichtheid, gunstige geografische omstandigheden

269
Q

Wat zijn de kenmerken van een staat?

A

Een staat is een relatief duurzame politieke organisatie van een menselijke samenlevingen binnen een bepaald territorium.(kenmerken van een staat)

270
Q

Wie bestuurd een staat? Wat is geweldmonopolie?

A

De leiding ligt in handen van een bestuurstaf. Voor het uitvoeren van regels steunt de bestuurstaf op het gebruiken van fysiek geweld of dwang. (Geweldsmonopolie)

271
Q

Wat is politieke macht?

A

de macht die van de staatswege wordt uitgeoefend

272
Q

Wat is staatsbinding?

A

Duurzaam, vaak onbrekelijk. Brengen rechten en plichten met zich mee. Het verbonden zijn aan een staat, vaak waar je geboren bent

273
Q

Wat is de staatsorganisatie van instituties (overheid)?

A

Dynastieke huwelijke en overervingen. Een geheel van instellingen met verschillende taken en bevoegdheden, en van procedures die de uitoefening van die bevoegdheden regelen. Gekenmerkt door een centrum waar de voornaamste beslissingen worden genomen en door een interne differentiatie en specialisatie.

274
Q

Wat is centralisatie?

A

het verschuiven van de macht

275
Q

Wat zijn nationale staten?

A

onderdanen van de dynastieke staten werden burgers van de nationale staten.

276
Q

Wat is democratisering?

A

): Gekozen parlementen kregen meer wetgevende en controlerende bevoegdheden ten opzichte van de uitvoerende overheidsmacht

277
Q

Wat is natievorming?

A

Toenemende afhankelijkheid tussen regio’s, strata en regeerders. De vorming en verbreidingen van een min of meer gestandaardiseerde nationale cultuur, verankerd in opvoeding en onderwijs. Gepaard daaraan gaan mensen ertoe neigen zich met het sociaal geheel van hun natie te identificeren en er gevoelens van solidariteit en loyaliteit voor koesteren.

278
Q

Wat is verzuiling?

A

)een proces van maatschappelijke organisatie op godsdienstig en ideologische basis. Er ontstonden zo uitgebreide netwerken van onderling verbonden organisaties op levensbeschouwelijke grondslag met vertakkingen in nagenoeg alle levenssferen.

279
Q

Wat is ontzuiling?

A

De banden tussen de verschillende organisaties binnen de zuilen werden losser en de scheidslijnen tussen de zuilen werden minder scherp.(ontzuiling

280
Q

Wat is ontideologisering?

A

de politiek-ideologische verschillen tussen de grote politieke partijen werden minder groot en minder duidelijk (Ontideologisering)

281
Q

Wat is populisme?

A

Geleid door politici die zich opwerpen als vertolkers van de wensen van het “volk” en “de gewone Nederlanders” en zich keren tegen de standpunten van de politieke elite (Populisme)

282
Q

Wat is de sociale kwestie?

A

De slechte leefomstandigheden van de eerste generatie industriearbeiders in de snelgroeiende steden.

283
Q

Wat zijn sociale wetten?

A

De overheid ging verantwoording nemen voor de leefomstandigheden van grote groepen van de bevolking. Maximale arbeidslengte dag, ongevallen wet, kinderwet, een mijn wet, gezondheidswet en leerplicht werd ingevoerd. Uitbouw van de verzorgingsstaat.

284
Q

Wat zijn affectieve bindingen?

A

mensen hebben elkaar nodig voor de bevrediging van de behoefte naar affectie. Deze afhankelijkheden hebben betrekking op zowel negatieve als positieve gevoelens die we naar elkaar koesteren.

285
Q

welke variaties zijn er op affectieve bindingen zijn er positief en negatief?

A

Positieve gevoelens houden doorgaans in dat we graag met iemand omgaan en dat we ons om de ander bekommeren, negatieve gevoelens wekken de wens op het gezelschap van de ander te mijden. En misschien de ander wel schade toe berokkenen

286
Q

Hoe ontstaat een wij gevoel en op welke niveau’s ontstaan er affectieve bindingen?

A

Affectieve bindingen zijn er op verschillende niveau’s. (familie, straat, maatschappij) Tegelijkertijd kunnen mensen gaan houden van hun moeder, voetbalclub of vaderland. Er ontstaat een wij-gevoel.

287
Q

Wat is sociale nabijheid?

A

. Positieve verbindingen ontstaan voor al onder mensen die op elkaar lijken qua sociale en culturele kenmerken. Dit noemen we sociale nabijheid

288
Q

Wat is groepscharisma? Waarmee hangt het wij-gevoel van een groep samen?

A

Affectieve bindingen op het niveau van wij-gevoel hangen vaak samen met een gevoel van superioriteit, Men voelt zich niet alleen anders, maar ook beter dan de ander. Inherent aan dit collectief gedeelde superioriteitsgevoel (groepscharisma) is dat er negatieve gevoelens ontstaan voor mensen die niet tot de wij groep behoren. ,

289
Q

Hoe ontstaat negatieve stigmatisering en discriminatie?

A

vaak kunnen sterke wij-gevoelens leiden tot negatieve stigmatisering en discriminatie van de gene die niet tot de groep behoren. Vaak doordat ze die gene niet goed kennen en er weinig onderling contacten zijn. Waar negatieve gevoelens overheersen belemmerd dat het ontstaan van persoonlijke banden van liefde of vriendschap over de groepsgrenzen heen

290
Q

Wat voor rol spelen symbolen in een groep?

A

Vaak op het hoger identificatie niveau spelen symbolen een belangrijke rol, de verbondenheid met de andere uit zich daardoor. (volkslied, protestdemonstraties voor derde wereldlanden)

291
Q

Vertel eens wat over de theorie van Goffman, affectieve verbindingen?

A

Mensen proberen elkaar continue duidelijk te maken wie ze zijn, en daarom spelen ze een rol: door gedrag, kleding, gezichtsuitdrukking, ze verkondingen een boodschap overzichzelf. Dit zelfbeeld wordt voorgehouden opgedrongen aan anderen.,

292
Q

Wat is impression management?

A

Het voortdurend sterven naar een geloofwaardige voorstelling niet enkelingen spelen die rol, maar ook mensen werken met elkaar samen om een voorstelling te geven. (ziekenhuis, hotelpersoneel, echtpaar wat een feestje geeft.)

293
Q

Wat is frontstage en backstage?

A

De plaats waar de voorstelling plaatsvindt en backstage is waar het optreden besproken wordt, een team heeft ook een ruimte waar geen andere mensen komen en waar men zich ander kan en mag gedragen. Wangedrag ontstaat wanneer men zich frontstage in dezelfde rol gedraagt als backstage

294
Q

Wat is emotionele arbeid en wat zijn feelings rules?

A

Het tonen van bepaalde gevoelens die mensen tevreden stellen (continue lach van een stewardes). Het onderdrukken van bepaalde emoties Hochschild gebruikt hiervoor de term Feelings rules: gevoelsregels. Deze kunnen als zeer dwingend worden ervaren. De expansie van commerciële dienstverlening breidt de dwang te emotionele arbeid onder de bevolking uit.

295
Q

Wat zijn interactie rituelen?

A

Collins, legt de nadruk op sociale druk om en emoties te beheersen. Sociale interacties stimuleren de uiting van emoties en hierin kunnen we elkaar versterken. (concerten, kerkdiensten) emotionele energie wordt gebruikt.

296
Q

Wat is de civillisatietheorie?

A

omgangsvormen en gedragsstandaarden die nu vanzelfsprekend zijn, worden geleidelijk aan ontwikkeld. Eerst werden gedragingen beschreven en naar mate iedereen ze als vanzelfsprekend beschouwde werden ze minder belangrijk en kwam er nieuwe regels bij.

297
Q

Hoe komt zelfdwang tot stand?

A

in de loop van generaties werden tijdens de opvoeding gedragsvoorschriften steeds meer geïnternaliseerd waardoor ze vanzelfsprekend gingen lijken en overtredingen gevoelens van schaamte opriepen. Deze zelfdwang houdt in dat het geen bewuste angst voor de gevolgen van toegeven aan opwellingen is die voor beheersing zorgt, maar onbewuste diepgewortelde angst voor opvoeders en hun sancties. Een geweten ontwikkelt zich, waardoor uitingen van emoties geregeld en gecontroleerd worden. ,

298
Q

Wat werd het burgerlijke beschavingsoffensief?

A

De nieuwe gedragscode werd gekenmerkt door zelfbeheersing, hygiene en huiselijkheid. Dit werd voor een deel overgenomen en versterkt door zich organiserende en emanciperende arbeiders.

299
Q

In de jaren 60-70 was er een informaliseringsproces wat houdt dat in?

A

Vooral in de jaren 60 en 70 werden burgerlijke gevoelsnormen bekritiseerd en doelbewust doorbroken. De omgangsvormen tussen ouders en kinderen, mannen en vrouwen werden aan minderen strikte regels onderworpen. Deze voor iedereen waarneembare veranderingen zijn een informaliseringsproces

300
Q

Het informaliseringsproces is in strijd en valt te verklaren met het civilisatieproces. Vertel hoe.

A

Dit proces lijkt in strijd met het civilisatieproces, maar valt er ook mee te verklaren. Wij zijn zo goed instaat om onze gevoelens te beheersen, dat de wijze waarop stabiel en gelijkmatig is geworden. Zonder behoefte aan strenge sociale controle en strikte standaarden kunnen we ook met elkaar omgaan.

301
Q

Wat zijn anonieme affectieve bindingen?

A

Grotere sociale gehelen. Gevoelens van solidariteit en verbondenheid ontwikkelen zich ook.

302
Q

Wat zijn etnische affectieve bindingen?

A

De een verbondenheid met een etnische groep en niet met de bewoners van het land. Goedkope vliegreizen, telefonie en internet maken het mogelijk om betrokken te blijven bij eigen land.

303
Q

Wat is Gemeinschaft?

A

wordt gekenmerkt door sterke, lokaal verbonden wij-gevoelens in hechte sociale netwerken waarin leden vooral op elkaar gericht zijn, er zijn sterke affectieve verbindingen met elkaar, ze hebben dezelfde soort levenservaringen en delen overtuigingen en gewoonten.

304
Q

Wat is een gesellschaft?

A

Gesellschaft is waar de moderne stad voorstaat. Relaties berusten op belangen die mensen willen behartigen en ze zijn slechts een middel om een doel te bereiken, de banden tussen personen zijn functioneel en onpersoonlijk

305
Q

Wat is erosie van het sociaal kapitaal?

A

economische afhankelijkheid maar deze bindingen zwakker, ook de grote toenemende keuzenvrijheid zorgt voor onzekerheid over persoonlijke identiteit. Het onderling vertrouwen in mensen neemt af en de informele sociale controle neemt ook af waardoor de gevoelens van welzijn verminderen, hij noemt dit erosie van het sociaal kapitaal

306
Q

Wat zijn cognitieve verbindingen?

A

Afhankelijkheden die voortgroeien uit processen van kennisvorming en kennisoverdracht. Kennis zijn alle voorstellingen van de werkelijkheid die mensen als waar beschouwen en waarmee ze zich oriënteren. (alledaagse sociale kennis: taal, gedragsregels, groepslidmaatschap, maar ook religie en ideologische denkbeelden)

307
Q

Wat is religie?

A

Religie zijn denkbeelden, symbolen en rituele praktijken waarin geloof aan het bovennatuurlijke wordt uitgedrukt. De variatie is enorm groot, net als de verscheidenheid van aard en de omvang van de groepen die de religie aanhangen.

308
Q

Wat is de functie van religie als collectief ritueel?

A

Het gevoel deel te willen uitmaken van de groep, de dwang en de aantrekkingskracht die de groep uitoefent op individuen en die het hevigst ervaren worden in het collectief ritueel

309
Q

Welke functies heeft religie?

A

ze geven betekenis aan het menselijk bestaan door dit te plaatsen in een zinvol geordende kosmos. Ze structureren de ervaringswereld en geven antwoorden op fundamentele vragen van het leven en lijden, geboorte en sterven. Ook geven ze richting aan handelen, vormen een bron van motivatie. Ze geven sterke uitdrukkingen aan en versterken affectieve bindingen positief: solidariteit, Negatief: onzekerheden en spanningen die gepaard gaan met verlies van geloof

310
Q

Wat is secularisering?

A

De betekenis en invloed van religie in het dagelijkse leven zijn sterk verminderd. Religieuze organisaties hebben minder invloed

311
Q

wat is ontkerkelijking en privatisering van het geloof?

A

Het aantal mensen wat tot een kerk behoord in Nederland is erg afgenomen en privatisering van religie (pp. 156-157): Religie wordt meer gezien als een privé gelegenheid en minder als basis van een groepsvorming en maatschappelijke organisatie.

312
Q

Wat is ideologie?

A

een stelsel van ideeën omtrent de sociale orde, die zowel een interpretatie geven van de bestaande orde als richtlijnen om deze te veranderen of te behouden.

313
Q

Wat is liberalisme?

A

De mensen wordt beschouwd als autonoom, met rede beschaafd individu, dat in staat is zijn eigen talenten te ontplooien. Eigenbelang wordt nagestreefd en dit moet gestimuleerd worden. In de ideale samenlevingen worden mensen niet gehinderd door allerlei instituten en vloeit de sociale orde voort uit individuen. De staat moet zo min mogelijk ingrijpen op het gebied van maatschappelijk en economisch leven. Taken van de staat liggen vooral op het gebied van handhaving en gelijkheid van de wet

314
Q

Wat is socialisme?

A

Keren zich tegen het liberalisme, zij vinden dat de minderheid zich kan verrijken ten koste van de meerderheid. De rechtsgeldigheid en vrijheid leiden tot grote economische ongelijkheid en onvrijheid voor de bezitlozen. Onderdrukking en uitbuiting moeten worden opgeheven en klassentegenstellingen moeten verdwijnen, concurrentie en conflict vervangen door samenwerking en solidariteit.,

315
Q

Wat is conservatisme?

A

De mens is een sociaal wezen, ingebed in een web van sociale relaties. De samenleving is kwetsbaar dat bestaat door de gratie van eerbied voor traditie, verworden rechten en voor historisch gegroeide samenlevingsverbanden. De rol van de staat wordt gezien als hoeder van traditionele verhoudingen en hiërarie

316
Q

Wat is de nieuwe sociale identiteitsbeweging?

A

De vorming en versteking van eigen gemeenschappelijke identiteit. Afgemeten aan aantallen deelnemers en aandachtstrekkende acties is de maatschappelijke betekenis van deze nieuwe sociale bewegingen aanzienlijk. (protestgroepen) Culturele thema’s werden op de agenda gezet. Ook politici begonnen zich rondom deze culturele thema te groeperen