Grieks En Latijnse Woorddelen Flashcards
1
Q
Alter
A
Ander
2
Q
-antroop
A
Mens
3
Q
-antroop
A
Mens
4
Q
-archie
A
Heersen
5
Q
Audi(o)-
A
Geluid
6
Q
Bio-
A
Leven
7
Q
Chrono-/-chroon
A
Tijd
8
Q
-cratie
A
Heerschappij, staatsvorm
9
Q
Demo-
A
Volk
10
Q
Didact
A
Leren
11
Q
-fiel
A
Vriend van, beminnend
12
Q
-fobie
A
Angst voor
13
Q
Fysio-
A
Lichaam
14
Q
-gamie
A
Huwelijk
15
Q
-geen
A
Soort, aard, afstammen
16
Q
Geo-
A
Aarde
17
Q
-grafie/-graaf
A
Beschrijver, beschrijving
18
Q
-gram
A
Letter, geschrift
19
Q
Hetero-
A
Ander, ongelijk, wisselend
20
Q
Homo-
A
Eender, hetzelfde, gelijk
21
Q
-logie/-loog
A
Leer, wetenschap(per)
22
Q
Macro-
A
Groot, lang
23
Q
-manie/-maan
A
Waanzin, geestdrift
24
Q
Mega-, megalo-
A
Groot
25
Q
Micro-
A
Klein
26
Q
Neo-, novum
A
Nieuw
27
Q
-oniem
A
Naam
28
Q
Ortho-
A
Recht
29
Q
-pathie/-path(os)
A
Pijn, lijden, gevoel