Grammatica 3 Flashcards
1
Q
Je suis
A
Ik ben
2
Q
Tu es
A
Jij bent
3
Q
Il Est
A
Hij is
4
Q
Elle Est
A
Zij is
5
Q
On Est
A
Wij zijn, men is
6
Q
Nous sommes
A
Wij zijn
7
Q
Vous êtes
A
Jullie zijn, u bent
8
Q
Ils sont
A
Zij zijn m
9
Q
Elles sont
A
Zij zijn v