Gladiatores Flashcards
1
Q
hodie
A
vandaag
2
Q
ubique
A
overal
3
Q
spectaculum
A
voorstelling
4
Q
nuntiare
A
berichten, aankondigen
5
Q
cito bijw
A
snel
6
Q
currere
A
rennen
7
Q
gaudére
A
blij zijn
8
Q
valde
A
zeer, erg
9
Q
quo
A
waarheen
10
Q
ita
A
zo
11
Q
finire
A
beëindigen
12
Q
posse
A
kunnen
13
Q
iterum
A
weer, opnieuw
14
Q
domi
A
thuis
15
Q
superare
A
- overtreffen
2. overwinnen