GH3 Flashcards

1
Q

EIG van gelijkheden 1

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

EIG van gelijkheden 2

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EIG van gelijkheden 1

A

in woorden:
Je mag in beide leden van een gelijkheid hetzelfde getal optellen (of aftrekken).

in symbolen:
∀a,b,m∈R:
a=b ⇐⇒ a+m=b+m ⇐⇒ a−m=b−m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

EIG van gelijkheden 2

A

in woorden:

Je mag beide leden van een gelijkheid vermenigvuldigen (of delen) met eenzelfde getal verschillend van 0.
in symbolen:

∀a,b∈R,∀m∈R0: a=b ⇐⇒ a·m=b·m ⇐ ⇒ ma = mb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stappenplan vgl oplossen

A

1 Werk de haakjes weg. (dis of rdh)
2 Alle x-termen samen in één lid. Alle andere termen samen in andere lid.
3 Maak de som in beide leden.
4 Deel beide leden door de coëfficiënt van x (of breng in de vorm x = …).
5 noteer oplossingverzameling
6 Proef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stappenplan vgl met parameters oplossen

A

1 Alle x-termen samen in één lid. Alle andere termen in andere lid.
2 Bepaal de coëfficiënt van x en ga na wanneer die nul kan zijn.
3 Bespreek de vergelijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stappenplan vraagstuk oplossen

A

1 Lees en herlees grondig het vraagstuk.
2 Geef een betekenis aan de onbekende x .
3 Zet het vraagstuk om in een vergelijking.
4 Los de vergelijking op.
5 Geef een duidelijk antwoord op de vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DEF orde van reële getallen

A

∀ a , b ∈ R : a < b ⇐⇒ b − a > 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

EIG orde in R 1: teken van het tegengestelde

A

in woorden:
Een reëel getal en zijn tegengestelde hebben een tegengesteld teken.

in symbolen:
∀a∈R: a>0 ⟺ –a<0
a<0 ⟺ –a>0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

EIG orde in R 2: teken van het omgekeerde

A

in woorden:
Een reëel getal en zijn omgekeerde hebben hetzelfde teken.

in symbolen:
∀a∈R0: a>0 ⇐⇒ 1:a>0
a < 0 ⇐⇒ 1:a < 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

EIG orde in R 3: orde bij meerdere getallen

A

in woorden:
Als een eerste reëel getal kleiner is dan een tweede en dat is op zijn beurt kleiner dan een derde getal, dan is het eerste getal kleiner dan het derde getal.
in symbolen:
a<benb<c =⇒a<c
a b en b c =⇒ a c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

EIG: optelling en orde

A

in woorden:
De optelling in R bewaart de orde.

in symbolen:
∀a,b,c∈R: a<b ⇐⇒ a+c<b+c
a b ⇐⇒ a + c b + c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EIG: vermenigvuldiging en orde pos.

A

in woorden:
De vermenigvuldiging in R met strikt positieve getallen bewaart de orde.

in symbolen:
∀ a , b ∈ R , ∀ c ∈ R +0 :
a < b ⇐ ⇒ a · c < b · c
a b ⇐⇒ a · c b · c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

EIG: vermenigvuldiging en orde neg.

A

in woorden:
De vermenigvuldiging in R met strikt negatieve getallen keert de orde om. in symbolen:
∀ a , b ∈ R , ∀ c ∈ R −0 :
a < b ⇐ ⇒ a · c > b · c
a b ⇐⇒ a · c b · c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

EIG: eerstegraads vgl optelling

A

in woorden:
Als je bij beide leden van een ongelijkheid eenzelfde reëel getal optelt, dan krijg je een ongelijkheid in dezelfde zin.

in symbolen:
∀a,b,c∈R: ∀a,b,c∈R:
a <b ⟺ a +c<b +c a ⩽b ⟺ a +c⩽b +c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

EIG: eerstegraads vgl vermenigvuldiging

A

in woorden:
Als je beide leden van een ongelijkheid met eenzelfde strikt positief (negatief ) reëel getal vermenigvuldigt, dan krijg je een ongelijkheid in dezelfde (tegengestelde) zin.
in symbolen:
∀a,b∈R, ∀c∈R+0:
a<b⟺a·c<b·c

∀a,b∈R, ∀c∈R–0:
a<b⟺a·c>b·c

∀a,b∈R, ∀c∈R+0:
a⩽b⟺a·c⩽b·c

∀a,b∈R, ∀c∈R–0:
a⩽b⟺a·c⩾b·c

17
Q

Ongelijkheden oplossen

A

1 Werk de haakjes weg.
2 Alle termen in beide leden gelijknamig en vermenigvuldig beide leden met noemer.
3 Alle x-termen in één lid en alle andere termen in het andere lid.
4 Herleid beide leden.
5 Deel beide leden door de coëfficiënt van x (als die verschillend is van nul). Keer indien nodig
het ongelijkheidsteken om.
6 oplossingsverzameling in intervalvorm en stel ze grafisch voor op de getallenas.

18
Q
A