Gevaarherkenning Flashcards

1
Q

In welke situaties moet je remmen en wat moet je doen?

A
  • sprake van direct gevaar.
  • snelheid aanzienlijk verminderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke situaties moet je gas loslaten en wat moet je doen?

A
  • mogelijk gevaar.
  • wees voorbereid om snel te kunnen handelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke situaties moet je niets doen en wat moet je doen?

A
  • er is geen gevaar.
  • houd de huidige snelheid aan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Obstakel aan jouw kant en/of beide kanten van de weg. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ballon/voetbal op de weg. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dieren op de weg. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tegemoetkomend verkeer dat voorgelaten moet worden. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Slecht weer: je zicht is ernstig beperkt. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kinderen/gehandicapten op of naast de weg. Wat doe je?

A

Remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gevaarlijk kruispunt of gevaarlijke bocht(en). Wat doe je?

A

Remmen (NB: let op verkeersborden!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vrachtwagen in de buurt. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Smalle wegen en/of bochten. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dieren in de berm of naast de weg. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Te dicht op je voorganger, je moet de volgafstand vergroten. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Slechte weersomstandigheden. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verandering van maximum toegestane snelheid. Wat doe je?

A

Gas loslaten.

17
Q

Geparkeerde auto. Wat doe je?

A

Gas loslaten. Voetgangers kunnen achter geparkeerde auto’s vandaan komen.

18
Q

Je snelheid is goed. Wat doe je?

A

Niets doen.

19
Q

Er is geen dreigend gevaar. Wat doe je?

A

Niets doen.

20
Q

Er is genoeg ruimte. Wat doe je?

A

Niets doen.

21
Q

Je hebt duidelijk overzicht op de weg.

A

Niets doen.

22
Q

Er zijn geen bochten of gevaarlijke kruispunten. Wat doe je?

A

Niets doen.

23
Q

Er is een overzichtelijk kruispunt en je bent overtuigd van je voorrangskennis. Wat doe je?

A

Niets doen.