Gevaarherkenning Flashcards
In welke situaties moet je remmen en wat moet je doen?
- sprake van direct gevaar.
- snelheid aanzienlijk verminderen.
In welke situaties moet je gas loslaten en wat moet je doen?
- mogelijk gevaar.
- wees voorbereid om snel te kunnen handelen.
In welke situaties moet je niets doen en wat moet je doen?
- er is geen gevaar.
- houd de huidige snelheid aan.
Obstakel aan jouw kant en/of beide kanten van de weg. Wat doe je?
Remmen.
Ballon/voetbal op de weg. Wat doe je?
Remmen.
Dieren op de weg. Wat doe je?
Remmen.
Tegemoetkomend verkeer dat voorgelaten moet worden. Wat doe je?
Remmen.
Slecht weer: je zicht is ernstig beperkt. Wat doe je?
Remmen.
Kinderen/gehandicapten op of naast de weg. Wat doe je?
Remmen.
Gevaarlijk kruispunt of gevaarlijke bocht(en). Wat doe je?
Remmen (NB: let op verkeersborden!)
Vrachtwagen in de buurt. Wat doe je?
Gas loslaten.
Smalle wegen en/of bochten. Wat doe je?
Gas loslaten.
Dieren in de berm of naast de weg. Wat doe je?
Gas loslaten.
Te dicht op je voorganger, je moet de volgafstand vergroten. Wat doe je?
Gas loslaten.
Slechte weersomstandigheden. Wat doe je?
Gas loslaten.
Verandering van maximum toegestane snelheid. Wat doe je?
Gas loslaten.
Geparkeerde auto. Wat doe je?
Gas loslaten. Voetgangers kunnen achter geparkeerde auto’s vandaan komen.
Je snelheid is goed. Wat doe je?
Niets doen.
Er is geen dreigend gevaar. Wat doe je?
Niets doen.
Er is genoeg ruimte. Wat doe je?
Niets doen.
Je hebt duidelijk overzicht op de weg.
Niets doen.
Er zijn geen bochten of gevaarlijke kruispunten. Wat doe je?
Niets doen.
Er is een overzichtelijk kruispunt en je bent overtuigd van je voorrangskennis. Wat doe je?
Niets doen.