Geschiedenis- toetsweek Flashcards

1
Q

Sociaal democraat

A

Een groep mensen die de positie van de arbeiders willen verbeteren op basis van politiek. Om dat te bereiken wouden ze arbeiders in het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Census kiesrecht

A

Alleen mensen die genoeg belasting betalen hebben een kiesrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pacificatie van 1917

A

Een grote wijziging van de grondwet waarin stond; dat er geld komt voor alle scholen, dat er algemeen, passief en actief, mannen kiesrecht kwam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

passief

A

Je kan gekozen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actief

A

Je mag kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Districtenstelsel

A

Nederland was tot 1917 verdeeld in 100 districten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

zoveel stemmen je krijgt, zoveel mensen krijg je in het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verzuiling

A

De verdeling van Nederland in 4 groepen mensen; liberalen, socialisten, katholieken en protestanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

schoolstrijd

A

De verschillen in mening tussen de zuilen wat betreft naar welke soort scholen het geld gaat, openbare of christelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neutraliteitspolitiek

A

Beleid van de Nederlandse regering tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het doel was om goede relaties te onderhouden met alle handelspartners, ook met landen die met elkaar in oorlog waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

economische crisis

A

Periode waarin het slecht ging met de economie, bedrijven slecht draaiden, veel mensen werkloos waren of weinig verdienden en waarin consumenten weinig vertrouwen in de economie hadden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wederopbouw

A

Het herstellen van de oorlogsschade en de economie na de Tweede Wereldoorlog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

industrieland

A

Een land wat vooral produceert en exporteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

harmoniemodel

A

de werkgevers en werknemers hadden hetzelfde doel. De werkgevers willen verkopen en werknemers willen werk → ze hebben elkaar nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Poldermodel

A

Dit betekende dat de overheid, werkgevers en werknemers overlegden en afspraken maakten. Hierbij kregen de werknemers werk en de werkgevers verkochten meer producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

loonmatiging

A

Als de prijs stijgt, stijgt de loon ook

17
Q

Marshall hulp

A

Financiële hulp aan Europa van Amerika met als doel de economie op te bouwen

18
Q

NAVO

A

een militaire samenwerking, waar de regel is; als 1 land aangevallen wordt moeten alle landen komen helpen.

19
Q

Benelux

A

Nederland, België en Luxemburg

20
Q

amerikanisering

A

De amerikaanse cultuur die andere landen beïnvloed.

21
Q

consumptiemaatschappij

A

Vooral dingen kopen, terwijl het niet nodig is.

22
Q

Doorbraakgedachte

A

Mensen van verschillende zuilen waren gevangengenomen. Na WOII willen ze van de verzuiling af, dit mislukte.

23
Q

Verzorgingsstaat

A

Staat waarbij mensen die het nodig hebben worden geholpen.

24
Q

jeugdcultuur

A

cultuur van jongeren waarmee zij zich onderscheiden van hun ouders

25
Q

ontzuiling

A

Het verminderen en verdwijnen van de verzuiling

26
Q

ontkerkeling

A

Het verdwijnen van het gezag van de kerk

27
Q

gelijkstelling

A

Gelijke rechten voor mannen en vrouwen behalen

28
Q

tweede feministische golf

A

Beweging die opkwam voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen.

29
Q

bezetting

A

De verovering van een ander land en het overnemen van de macht in dat land

30
Q

verzet

A

Het niet aanvaarden van een bezetting door passief- of actief verzet.

31
Q

bevrijding

A

Het einde van de bezetting van een land

32
Q

arbeidsinzet

A

Het gedwongen tewerkstelling in Duitsland van mannen boven de 18 jaar.