geschiedenis H2 Par 1-4 Flashcards

1
Q

wat is een ambacht?

A

beroep waarbij iemand producten maakt met zijn handen en gereedschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is bloeiend?

A

als het heel goed gaat met iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is handel?

A

dingen kopen en verkopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is irrigatie?

A

dijkjes, slootjes, riviertjes, sjadoef (dingen om water te verspreidden in het land).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is landbouwoverschot?

A

oogst die een boer niet zelf nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

landbouwstedelijke samenleving

A

samenleving met steden waar een minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel, terwijl de meeste mensen op het platteland keven van landbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

markt

A

waar mensen handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

milieu

A

leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

specialisatie

A

als iemand zich richt op een bepaalde vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welvaart

A

rijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ambtenaar

A

iemand in dienst van een bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

belasting

A

wat mensen moeten betalen aan het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

koninkrijk

A

staat met een koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderdaan

A

persoon die moet gehoorzamen aan een regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oudheid

A

(tijd van grieken en romeinen) tweede periode (3000. v.C. - 500 n.C.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rijk

A

gebied met een regering

17
Q

staat

A

gebied met een regering

18
Q

volk

A

grote groep mensen

19
Q

vorst

A

hoofd van een staat

20
Q

wet

A

regel waaraan mensen zich moeten houden

21
Q

beschaving

A

ontwikkelde cultuur

22
Q

norm

A

wat mensen gewoon vinden

23
Q

offer

A

iets wat iemand aan een god geeft

24
Q

priester

A

godsdienstig leider

25
Q

reliëf

A

beeldhouwwerk op een vlakke ondergrond

26
Q

techniek

A

kennis en vaardigheid om iets te maken en te laten werken

27
Q

tempel

A

godsdienstig gebouw

28
Q

traditie

A

oud gebruik

29
Q

waarde

A

wat mensen belangrijk vinden

30
Q

zuil

A

stenen paal

31
Q

adel/edelen

A

groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving

32
Q

krijgsgevangene

A

iemand die in een oorlog gevangen is genomen

33
Q

slaaf

A

persoon die het bezit is van iemand anders