Geschiedenis Flashcards

1
Q

continuïteit

A

Iets dat doorloopt, standvastig is. Er treedt geen verandering
op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verandering

A

Iets dat onderbroken wordt: vb. een maatschappij met een
breuk, het einde van eenheid van een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

breuk

A

Plotse en belangrijke verandering in de samenleving en
maatschappij, waardoor er een nieuw soort samenleving
ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

evolutie

A

Een langzame, geleidelijke verandering of ontwikkeling van
iets dat over een lange periode verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

revolutie

A

Een plotselinge, onverwachte verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gelijktijdigheid

A

Het op hetzelfde moment plaatsvinden van meerdere
gebeurtenissen (eventueel op verschillende plaatsen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ongelijktijdigheid

A

Het op verschillende momenten plaatsvinden van bepaalde
gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

structurele oorzaak

A

Een oorzaak is een verklaring voor een gebeurtenis.
Een structurele oorzaak verklaart op lange termijn
waarom iets gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

incidentele oorzaak

A

Een incidentele oorzaak noemen we ook een directe
oorzaak. Het is die ene oorzaak die een directe
verandering teweeg brengt. “De druppel die de emmer
doet overlopen”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bedoeld gevolg

A

Gebeurtenissen hebben gevolgen. Bedoelde gevolgen
zijn geplande resultaten van feiten en/of
gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onbedoeld gevolg

A

Gebeurtenissen hebben gevolgen. Onbedoelde
gevolgen zijn ongeplande resultaten van feiten en/of
gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bedoelde handeling

A

Een bedoelde handeling is een handeling die de
persoon die ze uitvoert bedoeld had. Het was altijd de
intentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onbedoelde handeling

A

Een onbedoelde handeling is een handeling die een
persoon uitvoert zonder deze op voorhand bedacht t te
hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

lokaal

A

Plaatselijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

regionaal

A

Voor een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

continentaal

A

De ruimte waarin er geleefd, gewerkt, gehandeld, … wordt
heeft betrekking tot het land.

17
Q

maritiem

A

De ruimte waarin er geleefd, gewerkt, gehandeld, … wordt
heeft betrekking tot de zeeën, oceanen, …

18
Q

mondiaal

A

De hele wereld betreffend, over de hele wereld verspreid.

19
Q

centrum

A

Het centrale punt, de kern (bv. een stad) dat de macht heeft.

20
Q

periferie

A

Het gebied dat buiten de kern van de macht ligt (bv. de
gebieden rond/buiten de stad)

21
Q

(niet-)westers

A

Behorend tot het westen; verwijzing naar de cultuur, politiek en
economie van West-Europese samenlevingen en bij uitbreiding ook van andere regio’s die die gebruiken hebben
overgenomen.

22
Q

standplaatsgebondenheid

A

Ieders denken en handelen worden bepaald door de
positie die wordt ingenomen ten opzichte van
anderen, de positie in de maatschappij, en door
persoonlijke ervaringen.

23
Q

beeldvorming

A

Wanneer je het verleden bestudeert, vorm je een
beeld van dat verleden. Dat beeld is niet
noodzakelijk een correct beeld. Daarom moet je
kritische vragen stellen aan historische bronnen en
werken.

24
Q

perspectief

A

Een gezichtspunt, van waaruit je een bepaalde
gebeurtenis bekijkt en evalueert.