geografie wetenschap en praktijk Flashcards

1
Q

Kritisch rationalisme: opbouw artikel

A
  • Empirische cyclus
  • Beginnen vanuit theorie
    (meerdere) hypothesen
  • Veel aandacht voor theorie en methodologie
  • Identificeren van of uitwerken van theorie,
  • Falsificeren: de data analyseren om vast te stellen of de verwachtingen onjuist waren en daardoor falsificeren theorie. - - observeren bijvoorbeeld door veldwerk of experiment,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kritisch rationalisme: Rol theorie

A
  • Deductief
  • Aandacht voor hypothesevorming
  • Inzichten in bestaande theorie
  • Alle observaties zijn gebaseerd op theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kritisch rationalisme: Begrippen en concepten

A
  • Patronen
  • Causale relaties
  • Demarcatieprobleem: wat is wel en wat is geen wetenschap 
  • Falsificeren (bevestigen wat je niet weet dmv severe test, tegenwerken hypothese) (karl popper)
  • Immuniseringsprobleem (moeilijk om hypothese te isoleren van sociale relatie)
  • Selectieprobleem (moeilijk om te kiezen tussen 2 theorieën die hetzelfde verklaren)
  • Irrationaliteitsprobleem (onderzoek als sociaal verschijnsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kritisch rationalisme, methoden

A
  • Vaak Kwantitatief
  • Meer afstand van observatie
  • Nadruk op weerleggen van hypothesen
  • Severe test (van een theorie):
  • hypothese en theorieën evalueren dmv strenge methoden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kritisch rationalisme: Rol onderzoeker

A

Objectieve wetenschapper, onderzoek is herhaalbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritisch Rationalisme: Literatuur namen

A

Karl Popper, falsificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kritisch rationalisme, Doel onderzoek

A

Aantonen of theorie voorlopig geldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Marxisme: opbouw artikel

A
  • Meer theoretisch
  • Volgt niet de empirische cyclus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Marxisme: Rol theorie

A
  • op zoek naar structurele relaties
  • politiek economisch
  • Abstraheren grote rol: fenomeen opbreken in stukken en de relaties en processen identificeren
  • Theorievorming
  • Realist, wereld bestaat onafhankelijk buiten onze kennis
  • Structuralistisch: structuren die de maatschappij vormen
  • Materialistisch: materiële omstandigheden als fundamenteel beschouwt begrijpen van de wereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Marxisme: begrippen en concepten

A
  • Mode of production: fundatie samenleving, namelijk kapitalisme
  • Abstraheren: fenomeen opbreken in stukken en de relaties en processen identificeren
  • Temporal fix: kapitaal vastzetten in tijd
  • Spatial fix: kapitaal vastzetten in ruimte, ruimtelijke ongelijkheden zijn net zo belangrijk als sociale status “marx”
  • Commodificatie, dialectic (theses, syntheses, antitheses, Capitalist, exploitation, ruimtelijke differtiatie en gelijkwording,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Marxisme: Methoden

A
  • Geen specifieke methoden
  • Dialectical materialism: materiële omstandigheden en sociale verhoudingen vormen de basis voor de samenleving
  • Abstractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Marxisme; rol onderzoeker

A
  • Doet er niet toe
  • Meegaan in denkproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Marxisme: literatuur namen

A
  • Marx
  • Neil smith
  • Harvey
  • Olmann
  • Levebvre
  • Manual Castells
  • Noel Castree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Marxisme: doel onderzoek

A
  • Achterliggende structuren van de gebeurtenissen in de wereld identificeren die verklaren wat we observeren
  • Veranderen van structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kritisch realisme: opbouw artikel

A
  • Meer theoretisch
  • Uitgebreide methode
  • Iteratief proces (schema Yeung): onderzoeksproces herhaaldelijk doorlopen tussen gegevensverzameling, analyse en interpretatie
  • Volgt niet de empirische cyclus maar de gedachtevorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kritisch realisme: rol theorie

A
  • Abstraheren: fenomeen opbreken in stukken en de relaties en processen identificeren.
  • Reconceptualisering: heroverwegen en herdefiniëren van de concepten
  • Iteratief proces (deductie en inductie)
  • Kennis is een sociale praktijk
  • Onze kennis van de wereld is theorie geladen en feilbaal
  • 3 domeinen van realiteit: Real, Actual, Empirisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kritisch Realisme: begrippen

A
  • Causale mechanisme: verantwoordelijk voor het produceren van causale relaties maar ook begrijpen hoe en waarom.
  • Abstraheren
  • Transcendal realism: empirist fallacy: empirie is niet de werkelijkheid
  • Wetenschap 2 dimensies:
    transive: Objectieve kennis
    intransive: relatie tussen de wetenschapper en onderzoek zelf (Subjectief)
    Critical naturalism
    Unveil accumulation processes
    Uneven geographies
    Empirical
    Analyses
    Stratification
    Emergence
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kritisch Realisme: Methoden

A
  • Aandacht en reflectie voor de empirie
  • Geen specifieke methoden, wel veel aandacht ervoor
  • Triangulatie
  • Iteratie
  • Experimenten
  • Dialectische aanpak
  • Emperical abstraction: van concrete empirische gegevens naar abstracte algemene kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kritisch realisme: Rol onderzoeker

A
  • Contextafhankelijke kennis
  • Self-Assigned critical realist: uitvoerder van het kritisch realisme
  • Meegaan in denkproces
  • Eigen gedachtevorming centraal en toegelicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kritisch realisme: Literatuur namen

A
  • Bhaskar
  • Giddens
  • Andrew Sayer
  • Andry Pratt
  • Bob Jessop
  • Henry Wai-Chung-Yeung
  • Massey
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kritisch realisme: Doel onderzoek

A
  • Begrijpen causale mechanisme die verklaren wat we observeren
  • Vervangen onjuiste wetenschap met juiste wetenschap
  • Veranderen van structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fenomenologie: opbouw artikel

A
  • Twee soorten: een met empirische cyclus en een waarbij het denkproces centraal staat
  • Sterke methodologie
  • Veel citaten
  • Veel aandacht Theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fenomenologie: Rol theorie

A
  • Kritische theorie
  • Interpretatie wereld belangrijker
  • Grounded theory: gericht op het ontwikkelen van nieuwe theorieën in een sociaal proces op basis van gedetailleerde contextuele verzamelde gegevens (zonder hypothese en theoretisch kader)
  • Vaak inductief en iteratief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Fenomenologie: begrippen

A
  • Intentionaliteit (Husserl) Observeren doe je altijd met een bepaalde intentie
  • Existentialisme: het bestaan, de individuele ervaringen door subjectieve beleving vd mens
  • Embodiment: (belichaming) hoe je je leven ervaart door het lichaam en zintuigen
  • Reversability: Fenomeen is omkeerbaar en veranderbaar
  • Dwelling: bewonen van een plek
  • Hermeunitiek: studie van interpretatie teksten
  • Agency: vermogen om eigen beslissingen te maken
    Experience, meaning, value, sense of place, place, in place, /out of place, placelessness, intentionality, lifeworld, reflextivity, topophilia, being in the world, , phenomenon, subject reversibility
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Fenomenologie: Methoden

A
  • Gericht op individuele ervaringen
  • Doel is de betekenis onder worden brengen
  • Nadruk op verschillende Kwalitatieve methoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Fenomenologie: Rol onderzoeker

A
  • Individuele ervaringen
  • Heel belangrijk, kan zelfs het onderzoeksthema zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fenomenologie: Literatuur namen

A
  • Husserl
  • Heidegger
  • Sarte
  • Merlau-Ponty
  • Tuan
  • Relph
  • Buttimer
  • Sack
  • Rowles
  • Ley
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Fenomenologie: verschil actor network theorie

A
  • Individu centraal
  • Ervaring fenomenen
  • Betekenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Actor network theorie: Opbouw artikel

A
  • Geen empirische cyclus
  • Sterke methodologie
  • Vaak veel beeldmateriaal en citaten
  • Veel aandacht theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Actor network theorie: rol theorie

A
  • Emoties zijn belangrijk
  • iteratief
  • veel methoden
  • nadruk op grounded theory: gericht op het ontwikkelen van nieuwe theorieën in een sociaal proces op basis van gedetailleerde contextuele verzamelde gegevens (zonder hypothese en theoretisch kader)
  • Actant (bruno latour) alle dingen die van invloed zijn op een bepaalde situatie of daar mede vorm aan geven. de term benadrukt de relatie tussen menselijke en niet-menselijke entiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Actor network theorie: begrippen

A
  • focus op alledaagse materiële relaties
  • netwerk in relaties centraal
  • Menselijke en Niet-menselijke actoren
  • Assemblage: samenkomen actoren
    Materialist
    Participatory research
    Network
    Assemblage
    Network of relations
    Actants
    Everyday experience of being
    Connections
    Components
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Actor network theorie: methoden

A
  • beschrijven, niet analyseren
  • netwerk in kaart brengen
  • discussies over schaalniveaus
  • kwalitatief (voornamelijk)
  • nadruk op dynamiek (veranderlijkheid)
  • relationele aanpak, netwerk in kaart brengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Actor network theorië: literatuur namen

A
  • Latour
  • Jons
  • Barrat
  • Serres
  • Collon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Actor network theorië: doel onderzoek

A

beschrijven relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Actor network theorie: verschil fenomenologie

A
  • Connecties in netwerk
  • Meer dan menselijke actanten
  • praktijken van performance
  • Assemblage (beschrijven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Non-representational network theory: opbouw

A

komt vaak ook beeldmateriaal in voor of ander ondersteunend materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

NRT: rol theorie

A
  • nadruk op grounded thoery
  • theoretische reflectie vaak uitgebreid onderdeel artikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

NRT: Begrippen

A

Experience
Embodiment
Corporeal
Affect
Pre-cognitive
Non-cognitive
Emotion
Being in the world
Situatedeness
Relational
Assemblage
Everyday practices
Performativity
Time spaces
Description (rather than analyses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

NRT; Methoden

A
  • methoden die gevoelens, betekenis, emotie en affect kunnen vangen
  • voornamelijk kwalitatief
  • netwerk in kaart brengen
  • sterke samenhang tussen methoden en onderwerp
  • meer gericht op beschrijven dan analyseren
  • Vaak etnografisch of auto-etnografisch: het beschrijven van diepgaande sociale fenomenen. Bij auto-etnografisch: wordt de onderzoeker zijn persoonlijke ervaringen ook betrokken in het onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

NRT: rol onderzoeker

A
  • Vaak zelf ook actief betrokken bij het onderzoek
  • Deels gericht op eigen ervaringen
  • Een effectieve manier zoeken om ervaringen te communiceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

NRT: Literatuur namen

A
  • Thrift
  • Deleuze
  • Waitt & Cook
  • Vannini & Taggart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

NRT: Doel onderzoek

A

Niet alleen betekenisgeving maar ook mede vorm geven door acties (if we act differently, we change the world.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Sociaal constructivisme: opbouw artikel

A

niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Sociaal constructivisme: rol theorie

A
  • focus op sociale processen die onze kennis van de wereld vormen
  • Focus op Collectieve ervaringen sociale processen - collectief centraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Sociaal constructivisme: Begrippen en concepten

A
  • Artefacten: onze kennis, concepten en fenomenen zijn constructen van onze taal en acties
  • Habitualisation: routines van mensen, leidt tot
  • institutionalisation: gedrag dat vanzelfsprekend wordt (sociale norm) leidt weer tot
  • objectivication: gedrag zelf wordt opbject
  • Paradigma’s: idee hoe de wetenschap eruit ziet
    Identities
    Social and spatial practices
    Socialization

-

46
Q

Sociaal constructivisme: Methoden

A

x is vanzelfsprekend
x ontmaskeren als sociale constructie
x heeft het nadelige effecten
y beter alternatief
- nadruk op collectieve betekenisgeving
- diversiteit aan methoden
- verschillende epistemologie

47
Q

Sociaal constructivisme; rol onderzoeker

A

We kennen de wereld door onze waarnemingen, maar ontkent niet het bestaan onafhankelijke werkelijkheid

48
Q

Sociaal constructivisme: literatuur namen

A
  • Kuhn
  • Berger & Luckmann
  • Peter Jackson
49
Q

Sociaal constructivisme: doel onderzoek

A
  • bewustzijn creëren
  • challenging the status quo
50
Q

Feminisme: opbouw artikel

A
  • kan empirische cyclus volgen of niet
  • zoeken naar de stemmen die niet gehoord of gezien worden
51
Q

Feminisme: rol theorie

A

kan gecombineerd worden met verschillende aanpakken (afhankelijke van de variteit)

52
Q

Feminisme: begrippen

A

Gender als sociaal construct
3 golven feminisme (geo pas 2e golf)
Empirisch feminisme:
- zichtbaarheid vrouwen
- waar zijn de vrouwen ruimtelijk?
Feminist standpoint theory:
- kennis is sociaal gesitueerd
- gemarginaliseerde groepen hebben een unieke kijk op de samenleving
- situatie gemarginaliseerde groepen bieden meer inzichten
- Onderzoek moet vertrekken vanuit de positie van de marginaliseerde groepen
Postmoderne/poststructureel:
- ondermijning categorieën bevragen, bv verschillen tussen vrouwen
- intersectionaliteit & discourse

Gender, Gender relations, gender roles, gender equality, difference, intersectionality

53
Q

Feminisme: methoden

A
  • vaak kwalitatief
  • onderzoek met betrokkene
54
Q

Feminisme: rol onderzoeker

A
  • Reflexiviteit
  • Aandacht voor hoe je het doet
  • Politisering van onderzoek
  • ‘giving back’
  • niet perse vrouwen,
55
Q

Feminisme; literatuur namen

A
  • Simone de beauvoir
  • Monk, Hanson
56
Q

Feminisme: Doel onderzoek

A

Stem geven aan de gemarginaliseerde groepen en blootleggen machtsrelaties

57
Q

Feminsime 3 x gender

A

3X Gender
Gender als verschil (ruimtelijk)
Gender als sociale relatie (intersectionality, sociale relatie m v)
Gender als sociale constructie (met betekenissen, discourse etc.)

58
Q

Poststructuralisme: opbouw artikel

A
  • Geen empirische cyclus
  • niet 1 structuur
59
Q

Poststructuralisme: rol theorie

A
  • Niet deductief
  • Aandacht naar oppervlaktes: acties, tekst waaruit betekenissen ontstaan
  • Deconstructie
  • geen metanarratives
60
Q

Poststructuralisme: begrippen

A
  • Deconstructie: ontleding tekst
  • Differance: betekenis is altijd relationeel aan taal
  • Disciplinary power:
    hierarchische observatie
    normalisering judgement
    examinitatie
  • zelfregulatie: opleggen norm doe je zelf
  • Discourse: betekenis die wordt gegeven
  • Performativity: taal en discours zijn niet alleen beschrijvend maar zijn ook constructief en actief bij het vormen van de werkelijkheid en creëren van sociale structuren en identiteiten.
    Representation
    Governmentality
    Intersectionaliteit (pstruct fem)
    Performativity (pstruct fem)
    Betekenissen en interpretatie structuren zijn niet stabiel en vast Power relations
    Discourse
    Binaries
    intersectionaliteit
    (post-structural feminism)
61
Q

Poststructuralisme: Methoden

A
  • Vaak kwalitatief
  • niet alle beschrijvend
  • veel aandacht voor categoriën en machtsrelaties
  • discourse analyse: onderzoeksmethoden naar de rol van taal en betekenisgeving
62
Q

Poststructuralisme: rol onderzoeker

A
  • Reflexiviteit
  • aandacht sociale positionaliteit auteur
63
Q

Poststructuralisme: literatuur namen

A
  • Derrida
  • Focault
  • lyottard
  • baudrillard
  • spivak
  • Said
64
Q

Poststructuralisme: doel onderzoek

A
  • onderzoek de dingen die stabiel lijken en onderzoek wat sociaal geconstrueerd is
  • het is niet mogelijk om de objectieve realiteit te kennen.
65
Q

Positivisme: opbouw artikel

A

Empirische cyclus
Veel aandacht voor beschrijving van de data
Minder aandacht theorie
Veel methoden
Probleemstelling

66
Q

Positivisme: rol theorie

A

Inductief – feiten eerst
Meer theorie in conclusie

67
Q

Positivisme: begrippen

A

Analytische uitspraak (a priori, definitie logisch)
Synthetische uitspraak/statements (toetsen aan empirie, verificatie)
Verificatie (bevestigen wat je weet) -> wetenschap kan alleen beschrijven
Naturalisme (sociale wereld net zo onderzoeken als de natuurlijke wereld)
Patronen
Causale relaties

68
Q

Positivisme: methoden

A

Vaak kwantitatief – Vanuit waarnemingen (observeren niet participatief), meten is weten, gebruik wiskundige data
Feiten eerst, patronen zoeken
Transparant
Vaak Gis en ruimtelijke statistieken

69
Q

Positivisme: rol onderzoeker

A

doet er niet toe

70
Q

Positivisme: literatuur namen

A

Geen specifieke verwachtingen/Niet per sé namen verwacht
Auguste Comte (verschillende stadia om wereld te begrijpen: theologisch, metafysisch, positief)
Wiener Kreis
Walter Christaller (centrale plaatsen)
The Vienna Circle

71
Q

Positivisme: doel onderzoek

A

Generaliseerbare theorie vormen door objectieve (volgens procedure) empirische waarnemingen, voorspellen
Theorie (en kennis) vormen, gebaseerd op empirie en observatie
Promoten eenheid van wetenschap (door wetenschap of taal)

72
Q

Positivisme: Kritiek

A

Reductionisme: wat je niet ziet bestaat niet, meer aan mensen dan kwantitatieve data, dominante groepen komen vooral bovenop via gebruik van kwantitatieve data, hierdoor geen aandacht voor het individu en hun individuele ervaringen.
Kritiek op kwantitatieve methoden, niet alles kan gekwantificeerd worden.
Generalisatie maakt details onzichtbaar

73
Q

abstraheren?

A

Hoort bij marxisme, en kritisch realisme

Fenomeen opbreken in stukken en de relaties en processen identificeren

74
Q

wat is een synthetische uitspraak?

A

Positivisme:
een uitspraak die je toetst aan de empirie

75
Q

Wat is naturalisme?

A

Positivisme

de sociale wereld net zo onderzoeken als de sociale wereld

76
Q

wat is een causale relatie

A

Positivisme en kritisch rationalisme

een relatie van het een tot het ander, alleen empirisch waarneembaar

77
Q

wat is het demacartieprobleem? en hoe ‘los je het op’

A

kritisch rationalisme

wat is wel en wat is geen wetenschap? door het te falsificeren

78
Q

wat is het immuniseringsprobleem?

A

Kritisch rationalisme

Het is lastig om hypothese te isoleren van sociale realiteit

79
Q

wat is het selectieprobleem?

A

Kritisch rationalisme

moeilijk om te kiezen tussen 2 theorieën die hetzelfde verklaren

80
Q

wat is het irrationaliteitsprobleem?

A

Kritisch rationalisme

onderzoek als sociaal verschijnsel, een wetenschapper is instaat om irrationele beslissingen te maken.

81
Q

Wat is de mode of production?

A

Marxisme

fundatie samenleving namelijk capitalisme

82
Q

wat zijn causale mechanisme?

A

Kritisch realisme marxisme

verantwoordelijk voor het produceren van causale relaties begrijpen hoe en waarom

83
Q

Wat is transcendal realism: empiricst fallacy?

A

Kritisch realisme: Empirie is niet de werkelijkheid

84
Q

Wat zijn de domeinen van realiteit?

A

Kritisch realisme: real actual, emperical

85
Q

Wetenschap heeft 2 dimensies?

A

kritisch realisme
transive: objectief
intransive: rol onderzoeker wordt ook meegenomen dus subjectief

86
Q

Reconceputalisering?

A

Kritisch realisme:

heroverwegen en herdefiniëren van concepten

87
Q

Iteratief proces

A

kritisch realisme

combinatie van deductie en inductie: onderzoeksproces herhaaldelijk doorlopen tussen gegevensverzameling, analyse en interpretatie

88
Q

Emperical abstraction

A

kritisch realisme

van concrete empirische gegevens naar abstracte algemene kennis

89
Q

Grounded theory?

A

fenomenologie/ ant / nrt
gericht op het ontwikkelen van nieuwe theorieën in een sociaal proces op basis van gedetailleerde contextuele gegevens (zonder hypothese of theorievorming)

90
Q

intentionaliteit

A

fenomenologie
observeren doe je altijd met een bepaalde intentie

91
Q

existentialisme

A

fenomenologie
het bestaan, de individuele ervaring en subjectieve beleving vd mens

92
Q

embodiment

A

fenomenologie (ponty)

belichaming, hoe je het leven ervaart door je eigen lichaam en zintuigen

93
Q

reversability

A

fenomenologie

fenomenen zijn omkeerbaar en betekenissen zijn veranderbaar

94
Q

dwelling

A

fenomenologie

het bewonen van een plek

95
Q

agency

A

fenomenologie

het vermogen om eigen beslissingen te maken

96
Q

hermeunitiek

A

fenomenologie

de studie van interpretatie van teksten

97
Q

Actant:

A

ANT

actanten zijn alle dingen die van invloed zijn op een bepaalde situatie of daar mede vorm aan geven. het beschrijft de relatie tussen menselijke en niet menselijke entiteiten

98
Q

habitualisation, insitutionalisation, objectivation?

A

sociaal constructionisme

routines van mensen
gedrag wordt vanzelfsprekend (sociale norm)
gedrag wordt zelf object

99
Q

paradigma’s

A

sociaal constructionisme

idee hoe de wetenschap eruit ziet

100
Q

Emprisich feminisme

A

waar zijn de vrouwen?

101
Q

standpoint feminisme

A

situatie vanuit de gemarginaliseerde groep bekijken
kennis is sociaal gesitueerd

102
Q

posmodern poststructural

A

feminism:

verschillen tussen vrouwen, intersectionallity

103
Q

Politisering?

A

feminism

een standpunt wordt uitgevoerd in het kader van politieke belangen

104
Q

Deconstructie?

A

poststructuralisme

ontleding van tekst

105
Q

Differance

A

poststructuralisme

betekenis is altijd relationeel aan taal

106
Q

binaries

A

poststructuralisme

hierarchische tegenstellingen

107
Q

disciplinary power

A

poststructuralisme

Hierarchische observatie (plaats is centraal)
Normalisering judgement
examinatie

108
Q

(verwerping) metanarratives

A

postructuralisme

grote theorieën of verhalen

109
Q

Discourse

A

postructuralisme

betekenis die wordt gegeven (tijdens dagelijks leven)

110
Q

performativity

A

poststructuralism
taal en discours zijn niet alleen beschrijvend maar ook constructief en actief bij het vormen van de werkelijkheid en het creëren van sociale structuren.

111
Q

discourse analyse

A

poststructuralisme

onderzoeksmethoden naar de rol van taal en betekenisgeving