Geneeskunde 1A2 HC week 7 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen diffusie in een eencellige en een meercellige

A

eencellige kunnen alle benodigde voedings- en afvalstoffen transporteren via diffusie
meercelligen moeten hiervoor andere mechanismen toevoegen om over een grotere afstand te vervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van bloed?

A

1) transport:
voedingsstoffen, gassen, afvalstoffen, signaalstoffen
thermoregulatie
2) afweer:
bloedstolling en immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het milieu interieur?

A

extracellulaire vloeistof (ook wel weefselvloeistof of intersitiele vloeistof): de stof die cellen en organen omgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het totaal volume extracellulaire vloeistof van een volwassen mens?

A

10-15 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is homeostase?

A

Het constant en optimaal houden van de samenstelling van ons milieu interieur (thermoregulatie, ionsamenstelling, zuurgraad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer treedt positieve feedback op? geef een voorbeeld

A

wanneer het product een stimulerende werking heeft op zijn eigen regelkring zoalsde opening van natriumkanalen die depolarisatie versterken en meer natriumkanalen openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer treedt negatieve feedback op?

A

als de waarden constant moeten blijven
bij actiepotentiaal wanneer kaliumkanalen geactiveert worden en repolarisatie optreedt wat openen kationkanalen remt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe vindt thermoregulatie plaats?

A

sensoren nemen een temperatuur verandering waar bij een verstoring die wordt vergeleken door een comporator in de thalamus met het setpoint (standaard temperatuur)
bij de mens is het setpoint 36,8 graden
Als er een verschil is tussen de waarden van de sensoren en het setpoint zal er een signaal (proportioneel aan grootte verschil) doorgegeven worden aan effectoren die de warmteproductie en afgifte kunnen bijstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvan is sprake bij een constante temperatuur?

A

warmteproductie is in evenwicht met de warmteafgifte (evenveel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is hypothermie?

A

de warmteafgifte is groter dan de warmteproductie en lichaamstemperatuur daalt onder 35 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is hyperthermie?

A

de warmteafgifte is kleiner dan de warmteproductie en lichaamstemperatuur stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mechanismen horen bij warmteafgifte?

A

straling (radiatie): met voorwerpen op afstand
geleiding (conductie): door contact met een stilstaand medium
stroming (convectie): door contact met een bewegend medium (zoals de lucht)
verdamping (evaporatie): door onttrekking van de warmte via vocht (zweten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor wordt de warmteafgifte geregeld?

A

het autonome zenuwstelsel door verhoogde of verlaagde huiddoorbloeding en zweten
verschilt tussen apicale (oorlellen en vingertoppen) en niet-apicale huid
het sympatische zenuwstelsel door:
- activatie van cholinerge sympatische postganglionaire huidvezels door acetylcholine leidt tot zweten en evt. vasodilatatie in niet-apicale huid
- activatie van adrenerge sympatische vezels door (nor)adrenaline leidt tot vasoconstrictie
- in de apicale huid bevinden zich glomus lichaampjes die sympatisch worden geactiveerd en zo de doorstroom van bloed tussen arteriolen en venulen aanpassen. bij kou zal deze anastomose meer bloed doorlaten zodat er minder warmte verloren gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de centrale sensoren en wat doen zij

A

in de aria preoptica in de hypothalamus zitten temperatuur gevoelige neuronen en meten of het warmer of kouder is dan de standaard temperatuur
aria vuurt harder als het warmer wordt en minder als het kouder wordt
wanneer het te koud wordt zorgen ze dat de warmteproductie omhoog gaat en als het te warm wordt, gaat warmteafgifte omhoog.
als het lichaam te koud is treedt vasoconstrictie op en te warm vasodilatatie waardoor de bloeddoorstroming beter wordt en warmte afgegeven wordt via bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de perifere sensoren en wat doen zij?

A

de koude en warmtereceptoren die beide andere kanalen hebben.
ze hebben een fasische en tonische component
als het kouder wordt vuren tonische componenten minder en fasisch veel meer waardoor totale frequentie tijdens temperatuurverandering toenement en daarna weer afnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werken de perifere sensoren?

A

koude gevoelige gebruiken TRPM8-ionkanalen die gevoelig zijn voor kou en menthol, maar niet voor warmte of capsaicine
warmte gevoelige sensoren hebben TRPM2-ionkanalen die bij activatie open gaan en een actiepotentiaal kan ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke mechanismen verzorgen de regulatie van warmteproductie?

A
  • verhoogde spiertonus (functionerend via de gamma-lus)
  • klappertanden, rillen
  • onnodige bewegingen
  • verbranding van bruin vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe werkt de verbranding van bruin vetweefsel en waar vind je het?

A

onder invloed van het sympatische zenuwstelsel
bruin vet zit in de nek, supraclaviculair, bij het mediastinum, paravertebraal en suprarenaal
wanneer noradrenaline vrijkomt, bindt dit op beta3 receptoren van de bruinvetcellen wat zorgt voor verbranding waarbij veel warmte wordt afgegeven (dus niet in ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe werkt vasoconstrictie?

A

noradrenaline bindt aan alfa1-receptoren in het gladde spierweefsel van de vaten die daardoor smaller worden om warmteverlies tegen te gaan
oiv sympatische zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er bij koorts?

A

pyrogene cytokines veranderen warmtegevoeligheid van de centrale thermosensoren door verhoogde productie van prostaglandine E2 -> setpointtemperatuur verhoogd -> centrale censoren vuren minder en verhoogde doorbloeding en versterkte zweetsecretie-> warmteproductie verhoogd en vasoconstrictie, verminderd zweetsecretie en verhoging stofwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gaat de koorts tegen?

A

cyclo-oxygenaseremmers (COX-remmers) remmen prostangladine E2 vorming en gaan verandering setpointtemperatuur tegen
vb aspirine en paracetamol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer spreek je van koorts?

A

bacterien kunnen pyrotoxines maken waardoor het afweersysteem cytokines produceert
sprake van koorts bij temp boven 38 graden en rillen (lichaam denk dat het te koud is terwil het juist te warm is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het mediastinum?

A

holte tussen linker en rechter long, borstbeen en wervelkolom
4 compartimenten:
- mediastium superior
- mediastinum anterior
- mediastinum medium
- mediastinum posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn pleuraholten?

A

de holten waarin de longen liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het pericard?

A

het hartzakje
2 lagen:
- fibreus (buitenzijde)
- sereus (binnenzijde) dubbelgevouwen zak met parietaal en visceraalblad

parietaalblad vergroeid met hartspier (=epicard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat doet thymusweefsel?

A

rol bij de ontwikkeling van T-lymfocyten, maar vervet over tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de sinus transversus?

A

de holte tussen de contouren van de aorta en de truncus pulmonalis en de contouren van de vena cava superior, inferior en de linker en rechter vena pulmonalis die een dwarsgelegen plooi in de achterwand van het pericard vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de sinus obliquus?

A

een holte binnen de contouren van de twee venae cavae en de venae pumonares

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke vormen van een hart zijn er?

A

vierkamerhart (twee ventrikels en twee atria
tweekamerhart (1 ventrikel, 1 atrium)
driekamerhart (twee atria, 1 kamer) geen septum interventricularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe verloopt de bloedsomloop?

A

de kleine bloedsomloop gaat via de longen waardoor zuurstofarm zuurstofrijk wordt
de grote gaat langs alle organen om zuurstof af te geven, waarna het in het rechter atrium komt via boven in vena cava superior of onder via vena cava inferior
vanuit rechter atrium naar rechter ventrikel en door truncus pulmonalis in longen, waarna via vv. pumonales in linker atrium door naar linker ventrikel en in aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe ontstaat het hart?

A

uit een buis die zich in een wand ontwikkelt waarna het hart dubbelgevouwen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het verschil tussen de ventrikelwanden?

A

de linker bestaat uit een doorlopende spier rondom de kamer en het septum is ook een onderdeel (dus dik) terwijl het rechterventrikel slechts een aanhangsel is van linker (dus dun)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de atrioventriculaire kleppen en welke zijn er?

A

hartkleppen tussen atria en ventrikels om terugstroom van bloed naar atria bij contractie in ventrikels te verhinderen.
valva tricuspidalis (3 slippen) tussen rechter atrium en ventrikel
valva mitralis (2 slippen) tussen linker atrium en ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de arteriele kleppen en welke zijn er?

A

gaan passief terugstroom van bloed tegen in aorta en truncus pulmonalis
valva trunci pulmonalis en valva aortae bestaan uit halvemaanvormige zakjes valvula semilunaris
openen als druk in ventrikel groter is dan in arterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het ventielvlak?

A

het vlak waarin zowel de av als arteriele kleppen zijn gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is auscultatie?

A

het beluisteren van de harttonen (LUB-DUB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat betekenen de verschillende harttonen?

A

LUB/eerste harttoon:
- veroorzaakt door sluiting AV-kleppen (instroom)
- S1 toon bij begin systole -> tijdens isovolumetrische contractiefase
DUB/tweede harttoon:
- veroorzaakt door sluiting SL-kleppen (uitstroom)
- S2 toon bij einde systole -> bij het begin van isovolumetrische relaxatie fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar kun je verschillende harttonen het beste horen?

A

av kleppen bij linkerzijde hart tussen 5 en 6e rib
arteriele kleppen tussen 2 en 3e rib
valva aortae rechterkant hart
valva pulmonalis linkerkant hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe werkt het prikkelgeleidingssysteem in het hart?

A

SA-knoop start prikkel in rechter atrium en wordt over beide atria verspreid. Hartskelet (bindweefsel en vet) onderbreekt prikkelgeleiding zodat contractie ventrikels vanuit apex plaatsvindt en bloed naar boven gedrukt wordt door AV knoop
na AV lopen grote zenuwbundels verder als bundel van His waaruit een linker en rechter bundeltak in wand naar linker en rechter ventrikel vertakken tot purkinjevezels

aparte zenuwbundel die papillairspiertje aanstuurt die niet aan septum zit -> trabecula septomarginalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke aanpassingen zijn er in de prenatale circulatie?

A

3 bloedvaten in navelstreng (2 zuurstofarme arterien en 1 zuurstofrijke vene)
vene via lever en loop over in vena cava inferior
ductus arteriosus om bloed van truncus pulmonalis in aorta te brengen -> wordt ligamentum arteriosum
foramen ovale om bloed uit rechter atrium in linker atrium te brengen -> wordt fossa ovalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welke circulatie wordt zuurstof opgenomen en afgegeven en onder welke omstandigheden gebeurt dit?

A

opgenomen in longcirculatie onder lage druk want kleine diffusieafstand, afgeven in lichaamscirculatie onder hoge druk want lange afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Uit welke fasen bestaat de hartcyclus?

A

diastole (= ventrikels in rust en atria contraheren) en systole (= ventrikels contraheren en atria in rust)
systole: start met isovolumetrische contractiefase -> snelle ejectiefase -> langzame ejectiefase
diastole start door isovolumetrische relaxatiefase -> snelle ventriculaire vullingsfase -> langzame ventriculaire vullingsfase -> atriale systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe verloopt de druk tijdens de hartcyclus?

A

zie figuur hartcyclus
1) druk in linker ventrikel hoger dan linker atrium start isovolumetrische contractiefase en mitralisklep sluit. Door sluiten neemt druk in ventrikel heel snel toe en zodra hoger dan aorta opent valva aortae
2) ejectiefase start met snelle uitstroom -> druk in aorta weer overhand -> uitrstroomsnelheid neemt af en uitstroom stopt als valva oartae sluit
3) isovulmetrische relaxatiefase start -> druk in ventrikel neemt sterk af en onder atrium -> mitraalklep opent en start diastolische fase
4) diastolische fase begint met snelle ventrikel vulling en gevolgd door langzame als druk ventrikel boven atrium
5) in atriale systole neemt druk atrium en ventrikel toe -> druk ventrikel groter dan atrium sluit mitralisklep en weer bij isovolumetrische contractiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke formule hoort bij de hartprestatie?

A

SV =EDV - ESV
slagvolume gedefinieerd door verschil eindidastolisch volume en eindsystolisch volume
HMV = SV X HF
hartminuutvolume (1/min) is slagvolume x hartfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke 3 toppen horen bij de vena jugularis bij de hartcyclus?

A

A-top: contractie atrium
C-top: snelle ejectiefase
V-top: openen instroomkleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke gevolgen hebben depolarisaties in een ECG?

A

P-top: contractie atrium, eind diastole
QRS-complex: contractie ventrikels, begin systole
T-top: repolarisatie ventrikels, eind systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke kleppen zijn betrokken bij het begin en eind van iedere hartcyclus fase?

A
  • ventriculaire vullingsfase (diastole):
    begin: openen instroom kleppen; eind: sluiten instroom kleppen
  • isovolumetrische contractiefase (systole)
    begin: sluiten instroom kleppen; eind: openen uitstroom kleppen
  • ejectiefase (systole):
    begin openen uitstroom kleppen; eind sluiten uitstroom kleppen
  • isovolumetrische relaxatie fase (diastole)
    begin sluiten uitstroom kleppen; eind openen instroom kleppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe werkt de elektrische activiteit van de SA-knoop?

A

SA-knoop cellen depolariseren vanzelf doordat de calciumkanalen open gaan staan -> SA-knoop blijft actiepotentialen vuren
membraanpotentiaal via patroon:
- 0e fase: depolarisatie door opening ca-kanalen, waarna calcium in de cel
- 3e fase: repolarisatie door K-kanalen, waarna kalium de cel uitgaat
- 4e fase: diastolische depolarisatie fase door oa If (funny current) die geprikkeld worden door repolarisatie -> langzame depolarisatie gestart (na in cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de SA-knoop?

A

primaire pacemaker van het hart met een hogere spontane frequentie dan de rest van gespecialiseerde weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de AV-knoop en wat is zijn functie?

A

deel van het prikkelgeleidingssysteem van het hart met pacemaker eigenschappen
fungeert pas als impulsfrequentie wanneer SA-knoop verstoord is
vertraagt impulsgeleiding, zodat ventrikels langer kunnen volstromen met bloed -> langere refractaire periode die hart beschermd tegen te hoge hartslagfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke verbindingen zijn er in hartweefsel?

A

desmosomen om spiervezels goed op de plek te houden, gap-junctions die prikkelgeleiding verzorgen -> bij depolarisatie gaan naastgelegen cellen ook depolariseren doordat gap-junctions ionen door kunnen laten die depolarisatie veroorzaken.

52
Q

Hoe verloopt de elektrische activiteit van het contraherende myocard?

A
  1. snelle depolarisatie door opening na kanalen
  2. plateaufase: fase waarin de membraanpotentiaal ongeveer hetzelfde blijft, doordat de actiepotentiaal lang duurt -> gebeurt door ca kanalen
  3. repolarisatie door activatie k kanalen
    cel vuurt 1 actiepotentiaal tijdens systole -> calciuminflux tijdens plateaufase leidt tot contractie via calcium-induced calcium release -> tijdens plateaufase zijn inwaartse en uitwaartse stroom ongeveer even groot
53
Q

Wat zijn de effecten van de zenuwstelsels op de SA-knoop?

A

stimulatie nervus vagus (parasympatisch) -> hartfrequentie daalt
stimulatie sympathische zenuw -> verhoging hartfrequentie
parasympatische activatie -> muscarine receptoren geactiveerd -> stimuleren kaliumkanalen en remmen calciumkanalen en If -> langzamere diastolische repolarisatie fase en lagere hartfrequentie
sympathische activatie -> bèta1-adrenerge receptoren geactiveerd -> stimuleren calciumkanalen en If -> snellere diastolische repolarisatie fase en hogere frequentie

54
Q

Waardoor kunnen veranderingen in het interne milieu optreden?

A
  • interne veranderende waarden, zoals pH of temperatuur
  • prikkels, beschadigingen of micro-organismen van buitenaf
  • interne voedingsstoffen en afvalstoffen concentraties
  • interne communicatie
55
Q

Welke vaten zijn er en wat zijn hun functie?

A
  • arteriën: gespierde wand, waardoor ze drukbewegingen vanuit het hart doorgeven
  • venen: kleppen, waardoor ze terugstroom van bloed verhinderen
  • capillairen: endotheelwand van 1 cellaag, waardoor stofwisseling kan plaatsvinden
    continue capillairen: kleine gaatjes voor stoffen
    gefenestreerde capillairen: capillairen met dunnere gedeelten (in darm)
    sinusoïdale capillairen: grote gaatjes (beenmerg en lever)
56
Q

Waaruit bestaat de bloedsamenstelling?

A

bloedplasma en bloedcellen
bloedplasma bestaat uit:
- 92% water
- 8% plasma-eiwitten (albumine en globinen)
- organische moleculen en zouten
plasma bestaat uit serum + stollingsfactoren dus serum = plasma - stollingsfactoren
de bloedcellen zijn:
- rode bloedcellen
- trombocyten (celfragmenten)
- leukocyten

57
Q

Wat betekent hematocrietwaarde en geef de juiste waarden

A

de hoeveelheid rode bloedcellen
vrouw: 0,4-0,5
man: 0,45-0,55

58
Q

Welke vorm hebben RBC en hoe verkrijgen ze deze?

A

rond; door membraanskelet van bindingen van spectrine met ankyrine

59
Q

Hoe kun je bloedeiwitten onderscheiden

A

elektroforese geeft een eiwitsprectrum

60
Q

Wat zijn trombocyten, waaruit ontstaan ze en wat is hun functie?

A

het zijn bloedplaatjes die ontstaan uit megakaryocyten in beenmerg
bij schade aan bloedvat plakken trombocyten aan endotheel en werken als plug -> stollingscascade op gang -> protrombine wordt trombine -> activeert omzettting van fibrinogeen in fibrine -> vormt netwerk van fibrinedraden dat herstel bevordert en bacterien tegenhoudt.

61
Q

wat zijn leukocyten, welke soorten zijn er en wat zijn hun functie?

A

witte bloedcellen
- neutrofiele granulocyten: betrokken bij acute reactie op ontstekingsprikkel door fagocyteren en doden van bacterie door
*collagenase (door bindweefsel heen dringen)
*lysozym (bacteriële celwand doorknippen)
*lactoferrine (binding groeifactor aan bacterie -> barst)
- eosinofiele granulocyten: parasitaire infecties, allergische reacties, remming actue ontstekingen en internalisatie van Ag-Ab complexen
- basofiele granulocyten: zetten IgE-respons in gang -> vorming histamine voor vasodilatatie en stimuleren via chemotaxis activiteit neutrofiel en eosinofielen
- lymfocyten (B,T)
*kleine worden gerecirculeerd via bloed- en lymfevaten
*grote migreren vanuit lymfeklier naar ontsteking
*plasmacel voor antistoffen; in beenmerg
- monocyten: acute en chronische ontstekingen door pathogenen te doden middels enzymen of radicalen van micro-organismen
*macrofaag: nemen via fagocytose pathogenen op en maken onschadelijk
*dendritische cel: stimulatie naïeve T-cellen

62
Q

Waarom valt bloed onder bindweefsel?

A

het bevat de basiscomponenten
cellen: trombocyten, leukocyten, erytrocyten
vezels: fibrinogeen
tussenstof: eiwitten + stollingsfactoren
weefselvloeistof: plasma

63
Q

Hoe verlopen de levensfasen van bloedcellen?

A

prenatale fase: bloedcellen komen eerst uit dooierzak, gevolgd door lever en paar maanden voor geboorte door beenmerg
na geboorte verdwijnt bloedcelvorming eerst uit tibia daarna uit femur. hoeveelheid bloedcellen door ribben daalt sterk
Bij oudere leeftijd vooral van sternum, vertebrae en pelvis

64
Q

Welke getallen zijn er bekend over erytrocyten?

A

levensduur 120 dagen
25*10^12 in ons lichaam
240.000 erytrocyten per seconde gemaakt

65
Q

Wat zijn de eigenschappen van bloedcellen?

A

komen uit hematopoietische stamcellen
pluripotent en kunnen zelfvermeerderen
lage delingsfrequentie
hoge delingscapaciteit
lange termijn herstel bevorderen na transplantaties

66
Q

Wat gebeurt er bij leukemie?

A

kwaadaardige ontsporing van bloedcelvorming -> ongecontroleerde proliferatie en verminderde celdood. ook ontwikkeling van cellen verstoord, waardoor verminderde maturatie en functionaliteit
genetische aandoening die ingrijpt op niveau van stamcellen.

67
Q

Waaruit bestaat de thoraxwand en wat is de functie?

A

-12 paar ribben
- sternum
- diafragma
- columna vertebralis
functies:
- ademhaling
- bescherming door omsluiten longen en hart in thorax (oesophagus, milt, nieren en bovenste deel maag en lever buiten thorax)
- passages

68
Q

Hoe werkt de ademhaling?

A

inspiratie: ribben en sternum heffen en afplatten diafragma waardoor een volumevergroting in de longen ontstaat en onderdruk veroorzaakt -> lucht aangezogen en diffusie vindt plaats
expiratie: zakken ribben en sternum en bollen diafragma waardoor een volumeverkleining lucht uit longen drukt
inspiratie = actief, expiratie = passief

69
Q

Welke spieren regelen de ademhaling?

A

mm. intercostales externi voor inademing
mm. intercostales interni voor actieve uitademing

Bij inademing is moment van de onderste rib groter dan die van de bovenste doordat de beweging aan de kant van de vertebrae plaatsvindt en afstand tussen vertebra en aangrijpingspunt van kracht groter is voor r2 dan r1
Bij uitademing is dus het moment voor de bovenste rib groter waardoor ribben terug naar beneden bewegen

69
Q

Welke spieren regelen de ademhaling?

A

mm. intercostales externi voor inademing
mm. intercostales interni voor actieve uitademing

Bij inademing is moment van de onderste rib groter dan die van de bovenste doordat de beweging aan de kant van de vertebrae plaatsvindt en afstand tussen vertebra en aangrijpingspunt van kracht groter is voor r2 dan r1
Bij uitademing is dus het moment voor de bovenste rib groter waardoor ribben terug naar beneden bewegen

70
Q

Welke passages zijn er in de thorax en wat bevindt zich hier?

A

bovenste thoraxapertuur: ingesloten door vertebra Th1, costae I en manubrium; gevuld met structuren apex linker en rechter long, trachea, oesophagus, grote vaten en zenuwen (zie boekje voor vaten en zenuwen)
onderste thoraxapertuur: begrensd door diafragma met holten voor aorta, slokdarm en foramen venae cavae

71
Q

Waaruit zijn de longen opgebouwd?

A

omgeven door dubbelwandige zak = pleura (buiten parietaal, binnen visceraal blad) waarin pleurale ruimte zit
pleura heeft vouwen = hilum waarin 2 aftakkingen trachea uitkomen met bloedvaten van de longen
resterende ruimten: recessus costomediastinalis en recessus costodiaphragmaticus onder de long waarin vochtophoping plaatsvindt bij hartfalen in linker ventrikel

72
Q

Wat voor systeem is ademhaling?

A

automatisch met vrijwillige componenten
eupneu bij regelmatig in en uitademing patroon

73
Q

Welke verstoringen kunnen optreden bij ademhaling?

A
  • dyspneu (ademnood)
  • apneu (ademstilstand)
  • apneusis (lange diepe inademing, korte uitademing)
74
Q

Hoe wordt het ademhalingssysteem georganiseerd?

A
  1. ventilatie (in en uitademen)
  2. diffusie (zuurstof en koolstofdioxide overdracht)
  3. perfusie (uitwisselen zuurstofrijk bloed aan organen)
  4. transport (van moleculen)
75
Q

Hoe werkt het luchtpomp mechanisme?

A

lucht aangezogen via neus en mond -> bevochtigd, verwarmd en gefilterd -> lucht verdeelt over 2 longkwabben

bij aanzuigen spannen intercostaalspieren en diafragma aan waardoor volume longen groter door compliantie (rekbaarheid) long -> druk daalt (onderdruk) en lager dan atmosferische druk -> lucht aanzuigen waarna diafragma terugveert en volume kleiner -> druk hoger en lucht uit longen
atmosferische druk 760 mmHg
druk long inspiratie 758 mmHg
druk long expiratie 762 mm Hg

76
Q

Wat is een spirometer?

A

geeft een ademhalingscurve
RV = restvolume -> hoeveelheid lucht die altijd in longen achterblijft na max. expiratie

77
Q

Wat zijn de voordelen van vertakkingen van trachea?

A

wordt alveoli en zorgt voor oppervlaktevergroting en daling in snelheid van luchtstroom -> efficiente overdracht van gassen tussen lucht en bloedcellen

78
Q

Welke eigenschappen hebben gassen bij de gaswisseling?

A

partiële druk en oplosbaarheid afhankelijk van hoeveelheid gas dat is opgelost in vloeistof
CO2 beter oplosbaar in vloeistof dan zuurstof:
in alveoli grote verschillen in partiele druk O2 (104 mmHg in lucht 40 mmHg in bloed) en verschillen tussen CO2 klein (40 mmHg in lucht 45 mmHg in bloed)
door oplosbaarheid CO2 veel moleculen die kunnen diffunderen ondanks kleine drukgradiënt

79
Q

Waarvoor is hemoglobine

A

maakt actief partiële zuurstofdruk in bloed maximaal volgens 2 evenwichtsreacties
H+ + HbO2 <-> HHb + O2
CO2 + H2O <-> H+ + HCO3-

80
Q

Hoe werkt de uiteindelijke gaswisseling?

A

O2 bindt aan hemoglobine -> het best in basische omgeving, in capillairen bloed zuurder zodat reactie naar rechts overhand krijgt
CO2 vervoerd door reactie met water en in alveoli losgelaten
door zwaartekracht meer moleculen onderin de longen -> alveoli in apex minder effectief -> doorstroomsnelheid van lucht afhankelijk van de hoogte
lucht stroomt sneller dan bloed -> pO2 stijgt -> vasodilatatie
lucht langzamer dan bloed -> pCO2 daalt -> vasoconstrictie

81
Q

Hoe werkt de centrale regeling van de ademhaling?

A

sensoren in bloedbaan op hersenniveau geven input aan hersenen via regulatie van ademhalingsdiepte en ademhalingsfrequentie
in wand van bronchiën en arteriën sensoren die pO2 en pCO2 meten waardoor vasodilatatie of vasoconstrictie wordt aangetuurd
centrale regeling deel van homeostase waarvan regelaars in bovenste deel hersenstam
- medulla: inspiratie en expiratie kernen (autonome regelcentra)
- pons: vrijwillige kernen die hoeveelheid lucht regelen

82
Q

Welke verstoringen kunnen optreden bij gaswisseling?

A

hyperventilatie: te snelle ademhaling waardoor sterke daling van pCO2 in lucht van alveoli -> sterke daling pCO2 in bloed -> reactie naar links overhand en bloed wordt basischer = alkalose
hypoventilatie: ontstaat acidose door te hoge pCO2 waardoor reactie naar rechts overhand en H+ toeneemt

83
Q

Hoe werkt het ademhalingsregelsysteem?

A

sensoren/receptoren meten concentratie zuurstof, koolstofdioxide en zuurgraad uit perifere chemoreceptoren en sensoren die chemische status bloed in medulla meten
medulla en pons ontvangen informatie van perifere sensoren en centrale sensoren gaan naar de hersenen vanuit waar commando’s richting spieren

betrokken sensoren:
- temperatuur
- standen van gewrichten
- wat is de staat van de longen

84
Q

Welke sensoren zijn er en waar bevinden ze zich?

A

perifere chemosensoren: in aortaboog (glomus aorticum) en in arteria carotis communis.
-De eerste sensoren zijn afferenten via nervus vagus.
- Laatste zijn afferenten via nervus glossopharyngeus.
- sensoren bevinden zich in glomuscellen in aortalichaampjes.
- ook gevoelig voor zuurstof veranderingen en meten met name pO2 (ook pH en pCO2)
- zijn erg snel
centrale chemosensoren: in hersenstam tegen medulla aan
- meten met name pCO2 (ook pH en pO2)
- langzamer
mechanoreceptoren: in longen en luchtwegen
- afferenten via nervus vagus
neuronen in raphe kernen van medulla
- gevoelig voor verandering in pH
- verhoging pCO2 leidt tot acidose dus ook opgemerkt
spierspoeltjes: in tussenribspieren en diafragma
- stellen activiteit van die spieren vast

85
Q

Hoe werkt de centrale verwerking?

A

twee celgroepen van kernen van expiratie en inspiratiegroepen
- dorsal respiratory group (DRG): sensorisch in kernen voor inspiratie
- ventral respiratory group (VRG): sensorisch en motorisch (motorneuronen) en ondersteunen zowel in als expiratie
beide groepen verantwoordelijk voor ritmogenese (actief in en passief uitademen)
pons verantwoordelijk voor activatie en deactivatie DRG en VRG

86
Q

Lees HC7 door = anatomie

A

-

87
Q

Welke mechanismen zijn belangrijk voor het vervoeren van bloed tegen zwaartekracht in?

A
  • veneuze kleppen: bloed kan niet naar beneden terugstromen
  • spierpomp: door beweging worden spieren afwisselend en ritmisch samen getrokken zodat bloed in venen tussen de spieren naar boven geduwd wordt
  • zuigkracht hart

bij niet goed functionerende kleppen veranderen aderen en kleppen van vorm waardoor bloed lang op bepaalde plek blijft -> trombose en spataderen

88
Q

Zoogdieren hebben twee hartpompen, welke?

A

linker ventrikel en atrium voor grote circulatie (hoge druk)
rechter ventrikel en atrium voor kleine circulatie (lage druk)

89
Q

Wat zijn de macro en microcirculatie?

A

macro: verdeling van bloed via arteriële stelsel en via veneuze stelsel verzameling
micro: diffusie en filtratie

90
Q

Uit welke lagen bestaan vaten?

A
  1. tunica adventitia: endotheliale buitenbekleding van vat, van bindweefsel
    bestaat uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel
  2. tunica media: glad spierweefsel met elastische bindweefsellaag; geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel met zenuwuiteinden die noradrenaline afgeven
    zorgt voor vasomotor effect
  3. tunica intima: binnenlaag, bekleed met endotheel, met elastische vezelige bindweefsel laag (in contact met bloed)
    - vormt barriere (voor inflammatie)
    - helpt bij bloedstolling
    - helpt bij angiogenese (bloedcelvorming)
    - zorgt voor vasomotorisch effect
91
Q

Hoe verlopen de vertakking in het vaatstelsel?

A

arteriën vertakken tot eerste orde arteriolen (d = 60 micrometer) -> vertakken in 2e en 3e orde tot 4e orde arteriolen (d = 6 micrometer) -> gaan haarvatennetwerk in en zijn dan terminale arteriolen (d = 6 micrometer) waardoor erytrocyten met druk worden geperst
na capillairen komen postcapillaire venulen samen tot 4e orde venulen 0> 4e, 3e, 2e en 1e orde venulen (d = 60 micrometer) -> vena cava

92
Q

Wat is het verschil tussen de vaten?

A

aorta is elastisch (weinig glad spier) en kleinere arteriolen zijn musculeus (veel glad spierweefsel) -> hoe kleiner de arterie, hoe dikker de gladde spierweefsel laag -> capillairen alleen endotheelcellen
veneuze stelsel veel collageen vezels (minder elastisch maar weel goed rekken voor drukveranderingen)

93
Q

Wat is de windketelfunctie?

A

arteriën kunnen pulseren -> drukverschillen tussen systole en diastole moet in arteriën afgebouwd worden om diffusie op orgaanniveau plaats te laten vinden -> door elastische eigenschappen vangen arteriewanden drukstoot van ventrikels op en wordt bloeddruk constant

94
Q

Hoe meet je de compliantie? Geef bijbehorende formule

A

de volumeverandering per drukeenheid
compliantie = delta V/delta P
helling van raaklijn -> volumetoename tegen toename druk

95
Q

Hoe verandert de stroomsnelheid tov de doorsnede in het arteriële stelsel/

A

bij grotere dwarsdoorsnede, lagere stroomsnelheid

96
Q

bloedverdeling HC8

A

-

97
Q

druk hart en vaatstelsel

A

-

98
Q

algemene stromingsvolume

A

-

99
Q

spierpomp

A

-

100
Q

baroreceptoren

A

-

101
Q

Wat is de vaattonus regulatie?

A

in stand houden van juiste bloedtoevoer naar organen zodat er een goede uitwisseling van gassen, ionen, nutriënten en signaalstoffen is
bloeddruk en bloedflow geregeld door hart, nier en arteriën
bij aanwezigheid veel natrium in bloed -> meer water vasthouden waardoor bloedvolume toeneemt -> bloeddruk omhoog = hypertensie

102
Q

Welk verband bestaat er tussen de diameter en bloedtoevoer?

A

bij iedere verandering van de radius, verandert de flow en druk in een vat tot de macht 4

103
Q

Hoe verloopt de centrale regulatie van vaattonus?

A

via het sympathische en parasympatische systeem
beide systemen komen zenuwuiteinden uit op vaatwanden, maar alleen van sympatische systeem is storting neurotransmitter (noradrenaline) aangetoond.
acetylcholine (parasympatisch) is nog niet aangetroffen
regulatie niet alleen in hersenen, maar ook via nier en bijnier (adrenaline productie)

104
Q

Hoe verloopt de lokale regulatie van vaattonus?

A

Ieder orgaan kan regulerend hormoon afgeven -> veel vasoactieve signaalstoffen en respons op dezelfde signaalstof kan afhankelijk zijn van receptor type (bv alfa en beta adrenerge receptoren) of locatie receptor (endotheel of gladde spiercel)
adrenaline kan in ene orgaan vaten dilateren en in ander laten samentrekken

105
Q

Wat is het Raynaud’s fenomeen?

A

extreme mate van endotheline door endotheelcellen afgegeven waardoor er te veel constrictie optreedt in vaten -> huid kleurt op die plaatsen wit

106
Q

Hoe verloopt de vaattonus regulatie op microniveau?

A

signaalstof bindt aan receptoren in vaatwand -> vasomotorisch effect wat over het algemeen geldt dat parasympatische vezels acetylcholine afgeven -> acetylcholine bindt aan M3-receptor (muscarine) en veroorzaakt over het algemeen dilatatie
sympatische zenuwstelsel wekt via directe zenuwuiteinden op de vaatwand die noradrenaline (norepinephrine) afgeven, of via de bijnier die adrenaline afgeeft aan bloedstroom
adrenaline kan aan alfa1 receptoren binden -> toename intracellulaire calciumconcentratie -> vasoconstrictie

107
Q

Geef voor de verschillende zenuwstelsels de neurotransmitter, receptoren en de gevolgen

A

parasympatisch:
neurotransmitter: acetylcholine op M3 receptor -> vasodilatatie
sympathisch:
noradrenaline op alfa1-receptor -> vasoconstrictie
‘ op alfa2 -> vasoconstrictie
op beta2 -> vasodilatatie (plaatsen waar meer bloed naar toe moet tijdens sympatische activiteiten)

108
Q

Hoe verloopt de vasoconstrictie?

A

norepinephrine bindt aan alfa1-receptoren in gladde spiercel -> calcium ionen ontsnapt uit sarcoplasmatisch reticulum en depolariseert membraan -> actiepotentiaal waardoor calciumkanalen in membraan openen -> actine en myosinefilamenten over elkaar heen schuiven -> bloed door kleiner vat -> bloedstroom minder en druk groter

109
Q

Wat zijn EDRF’s ?

A

endothelium-derived relaxing factors
wordt afgegeven als acetylcholine aan muscarinereceptor bindt -> verlagen calciumconcentratie door calciumkanalen te sluiten -> stimuleren synthese cAMP en cGMP -> direct relaxatie door actine en myosinefilamenten te ontkoppelen of verlagen calciumgehalte

110
Q

Welke EDRF zijn er?

A
  • prostaglandines (bv prostacycline)
  • nitric oxide (NO)
  • ED hyperpolarizing factor (EDHF)
  • vasodilatoire peptiden (CNP, CGRP)
111
Q

Hoe werken prostaglandines?

A

vasodilaterende neurotransmitter veroorzaakt door activatie muscarinereceptor afgifte van arachidonzuur uit fosfolipiden in het celmembraan van endotheelcel -> door enzym cyclo-oxygenase (COX) omgezet in dilatoire prostaglandines (vb dilatoire prostacyclines(PG)) -> migreren naar gladde spiercel waarin hiervoor een receptor aanwezig is -> receptor zorgt voor directe verlaging calciumconcentratie of doet dit via aanmaak cAMP -> vasodilatatie
er zijn ook COX remmers die ontstekingen tegengaan zoals paracetamol

112
Q

Waarbij zijn prostaglandines betrokken

A

-vaattonus regulatie
-bronchoconstrictie
-bevalling
-inflammatie
-pijnprikkels
-bloedstolling

113
Q

Hoe werkt nitrietoxide?

A

muscarine geactiveerd -> verhoging calciumconcentratie door openen calciumkanalen -> activeert eNOS (endotheliale nitrietoxide synthase) -> zet L-arginine om en splitst daarbij nitrietoxide af -> nitrietoxide diffundeert naar gladde spiercellen waar deze bindt aan GC die cGMP produceert -> kan direct voor dilatatie zorgen maar ook via verlaging calciumconcentratie
NO-donoren bv tegen angina pectoris

114
Q

Hoe werkt het renine-angiotensine systeem?

A

angiotensinogeen (hormoon uit lever) wordt in nieren omgezet door renine in angiotensine I
Angiotensine I wordt vooral in de longen door ACE (angiotensin-converting enzyme) omgezet in angiotensine II

115
Q

Wat zijn EDCF’s en hoe werken ze?

A

endothelium-derived contractile factors
Angiotensine II bindt aan angiotensine II type 1 receptor op gladde spiercel -> depolarisatie waardoor calciumkanalen open gaan -> contractie gladde spiercel
angiotensine II type 2 receptor is de antagonist

116
Q

Wanneer start de aanleg van hart- en vaatstelsel en wat gebeurt er?

A

eind 3e week na conceptie -> vorming hartbuis en ‘primitief’ vaatstelsel die lijkt op een vis

117
Q

Vanaf wanneer begint het hart te kloppen?

A

week 4 (eerste functionele orgaan)

118
Q

Wat ontwikkelt zich in week 5 tot 8?

A
  • hart van hartbuis tot vierkamerhart
  • vroeg embryonale vaatstelsel wordt foetale vaatstelsel
    eind 8e week hart grotendeels af, maar dubbele pomp functioneert tot geboorte als enkele pomp omdat longen nog niet werken
119
Q

Waar vindt de bloedcel aanmaak bij embryo plaats?

A

dooierzak maakt bloedcellen maar doordat deze bij ontwikkeling verdwijnen wordt het eerst door placenta en dorsale aorta (AGM) overgenomen. Daarna in lever en milt en vanaf tweede trimester in beenmerg. vanaf eerste maand na geboorte alleen nog maar in beenmerg

120
Q

Hoe werkt de ontwikkeling van het bloedvatenstelsel?

A

eerste bloedvaten te zien bij derde week na conceptie
uit extra-embryonaal mesoderm rond dooierzak vormt bloedeilandjes waarin zowel bloed(stam)cellen als bloedvaten gevormd worden.
bloedeilandjes bestaan uit groepjes gedifferentieerde mesodermcellen (hemangioblasen)
perifeer gelegen -> endotheelcellen
centraal -> bloedcellen

121
Q

Door welke twee processen worden bloedvaten gevormd?

A
  • vasculogenese: ontstaan van bloedvaatjes via vorming van bloedeilandjes -> ontstaan endotheel blaasjes die fuseren tot vaatjes; vooral helemaal in het begin plaats
  • angiogenese: als eenmaal klein vatenstelsel is ontstaan, kunnen later in ontwikkeling vanuit vaten andere vaten ontstaan door spreiding
122
Q

Wat gebeurt er bij een zuurstoftekort in weefsel?

A

signaalmoleculen worden uitgezonden (VEGF icm VEGF-receptoren) wat angiogenese stimuleert
Door VEGF wordt Delta-like 4 expressie aangezet -> activeert Notch receptoren -> activeren aanliggende cellen die ook VEGF-down regelen waardoor allen bij tip uitgroei ontstaat
mutanten zonder werkend VEGF vormen geen bloedeilandjes en dus geen bloedvaten

123
Q

Hoe wordt in embryo verschil aangebracht tussen arterieel en veneus?

A

door ephrin B2 en Eph-4
eerst ontstaan arteriën

124
Q

Hoe ziet de bouw van het bloedvatenstelsel eruit?

A
  • primaire navelstreng, hechtsteel
  • arterieel systeem met dorsale aorta verbonden met hart via kieuwboogarteriën en ventrale aorta
  • veneus systeem met vena cardinalis anterior, communis en posterior
125
Q

zie boekje voor embryogenese

A

=-