gedrag en omgeving Flashcards

1
Q

De beroemde formule van Kurt Lewin, een van de grondleggers van de sociale psychologie, zegt dat gedrag wordt veroorzaakt door:

a. De situatie
b. De persoon
c. Een combinatie van de situatie en de persoon
d. Evolutionaire factoren

A

Antwoord C

Kurt Lewin geloofde dat het gedrag van mensen altijd een functie is van het krachtveld waarin ze zichzelf vinden. Wat hij bedoeld met krachtveld is: het veld van krachten is het geval van menselijk gedrag is de rol van de situatie in het sturen van gedrag.

Kurt Lewin gebruikt de formule: G=f(P,S), ons gedrag is een functie van de eigenschappen van de persoon, maal de situatie waar een persoon in zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Volgens Zajonc’s sociale facilitatiemodel is de aanwezigheid van anderen er de oorzaak van dat een simpele, vertrouwde taak beter wordt uitgevoerd dan wanneer men alleen is en complexe, nieuwe taken juist slechter. Wat is hiervoor de verklaring?
I: De aanwezigheid van anderen zorgt voor een verhoogde aandachtsspanning, waardoor je terugvalt op de meest voor de hand liggende respons.
II: Je bent er je bewust van door anderen waargenomen en geëvalueerd te worden, waardoor je doet wat sociaal wenselijk is.

a. Alleen verklaring I
b. Alleen verklaring II
c. Beide verklaringen zijn juist
d. Geen van beide verklaringen zijn juist

A

Antwoord A

Zonjac zegt dat de aanwezigheid van anderen zorgt voor meer opwinding en faciliteert een dominante reactie. Die dominante respons is een reactie die een persoon het meest waarschijnlijke kiest uit alle andere mogelijke reacties. Waardoor de aanwezigheid van anderen zorgt voor een verhoogde aandacht spanning, waardoor je terugvalt op de meest voor de hand liggende respons. Hierdoor kan je bij de aanwezigheid van anderen een simpele, vertrouwde taak beter uitvoeren. Want dit voor de hand liggende respons en je dominante respons is de reactie die je meestal kiest. Als je alleen bent en er is een complexe, nieuwe taak dan is er nog niet echt een dominante respons, want het is nieuw.

Dit noem je ook wel de ‘’mere presence’’ effect:

  • Beter presteren op eenvoudige, bekende taken
  • Slechter presteren op nieuwe, moeilijkere taken
  • Bij aanwezigheid van anderen doe je de taak die je makkelijker doet, ook beter.

De reden waarom II fout is:
Bij II wordt de evaluatievrees uitgelegd = de zorg die mensen hebben over hoe ze eruit zouden kunnen zien in de ogen van anderen. Hierbij hoeft de ‘’publiek’’ de persoon niet waar te nemen of te evalueren om een verhoogde opwinding te creëren die dan een dominante respons aanwoekert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

X is afgewezen voor promotie en blijft zich afvragen: Kreeg mijn collega de promotie in plaats van mij omdat ik minder gekwalificeerd ben of omdat ik te dik ben? Dit soort gedachten illustreert de ____________ die leden van een gestigmatiseerde groep in het dagelijks leven vaak ervaren.

a. Stereotype threat
b. Fundamental Attribution Error
c. Attributional ambiguity
d. Self-fulfilling prophecies

A

Antwoord C

Leden van groepen die vaak slachtoffer zijn van stigma’s of stereotypes zijn zich vaak bewust van de stereotypes over heb, wat negatieve effecten kan hebben: Stereotype threat en Attributional ambiguity.

X is onzeker en bij Attributional ambiguity is dat het sleutelelement. Want X weet niet waaraan hij zijn afwijzing kan toewijzen. Uitleg: leden van gestigmatiseerde groepen zijn vaak niet in staat om de oorzaken van hun ervaringen te begrijpen en het is lastig voor hen om te begrijpen of die oorzaken hetzelfde zijn voor iedereen of resultaten van de vooroordelen tegen hen. Dus mensen in die leven in gestigmatiseerde groepen vinden het moeilijk om te zeggen of ze positieve feedback moeten toeschrijven aan hun eigen vaardigheden of aan ijdelheid van anderen en of ze negatieve feedback moeten toeschrijven aan hun eigen schuld of aan de vooroordelen van anderen.

Een reden waarom het dan niet stereotype threat is, terwijl dat wel een negatief gevolg is van slachtoffers die vaak stigma’s of stereotypes meemaken. Is omdat X onzeker is waarom hij is afgewezen, omdat hij minder gekwalificeerd is of te dik? Hij twijfelt. Als het stereotype threat was, dan had X de angst dat het stereotype van ‘’dikke mensen zijn lui’’ zou bevestigd worden.

Waarom het niet de; fundamental attribution error is: hierbij heb je de neiging het gedrag van andere mensen aan hun karakter toe te wijzen in plaats van aan externe oorzaken. Een X heeft de beslissing van zijn baas niet veroordeeld aan zijn karakter, maar hij is onzeker waarom die keus is gemaakt.

Waarom is het niet de; self-fulfilling prophecies
Want X heeft zich niet anders gedragen om aan iemand verwachtingen te voldoen. Want de self-fulfilling prophecies = wanneer mensen op manieren optreden die voldoen aan iemand verwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zorgt ervoor dat als je je ras moet opnoemen tijdens een deelname je slechter presteert?

A

Want dit zorgde voor stereotype threat/ dreiging. Want dit kan zorgen voor opwinding, en dus score-verlagend werken. Denken dat de groep waar je lid van bent de groep is waarop gefocust wordt, kan negatief denken opwekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom presteren sommige leerlingen beter wanneer docenten vertellen dat sommige leerlingen het komende jaar beter zullen presteren.

A

Dit zou kunnen komen doordat de docenten door hun verwachting, de leerlingen meer aandacht gaven, uitdaagden of meer materiaal opleverden. Dit noem je ook wel self-fulfilling prophecies: wanneer mensen op manieren optreden die voldoen aan iemand verwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In het college over attitudes hebben we het gehad over Cognitieve Dissonantie. In welk geval is er geen sprake van dissonantie?

a. Bij onvoldoende rechtvaardiging
b. Wanneer gedrag wordt opgelegd
c. Bij negatieve gevolgen
d. Bij negatieve gevolgen die voorzien hadden kunnen worden

A

Antwoord B

Wanneer gedrag opgelegd wordt is er GEEN sprake van dissonantie. Dit kan uitgelegd worden door een onderzoek van Festinger en Carlsmith.

Deelnemers die deelname aan een saai experiment kregen een beloning, niks 1 en 20:
$1 -> gaven de taak een beter cijfer dan de rest. Dit komt omdat ze $1 te weinig vonden, waardoor ze hun mening/attitude over het saaie experiment hebben aangepast ter justificatie van hun gedrag, op deze manier voorkomen ze dissonantie.

$20 -> dit bedrag vonden ze genoeg justificatie voor hun gedrag

Dus wanneer er gedrag wordt opgelegd, zorgt de mens ervoor dat dat geen dissonantie kan veroorzaken.

Waarom is het de rest niet?
Want dat zijn juist de punten die WEL dissonantie veroorzaken, uitleg:
Aronson zegt dat we dissonantie ervaren waneer we ons gedragen op een manier die incpnsistent is met onze kernwaarden en overtuigingen en:
- Als het gedrag gekozen was
- Als het gedrag niet voldoende gerechtvaardigd is
- Als het gedrag negatieve consequenties haf
- Als deze negatieve consequenties voorzien kunnen worden.
LET OP: alle vier aspecten moeten aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Piet wordt gevraagd eens goed na te denken over zijn gevoel voor Anna. Waarom hou je zo van Anna, Piet? Wat is hiervan een waarschijnlijke conclusie? Baseer je antwoord op Wilson en collega’s (1984).

a. Piet zal waarschijnlijk positiever worden over Anna.
b. Piet zal waarschijnlijk negatiever worden over Anna.
c. Piet’s gevoelens voor Anna zullen beter voorspellen of Piet ook daadwerkelijk bij Anna blijft.
d. Piet’s gevoelens voor Anna zullen juist slechter voorspellen of Piet ook daadwerkelijk bij Anna blijft.

A

Antwoord D

Het experiment van Wilson en en collega’s (1984) gaat over attitudes. Als we denken waarom we iets of iemand leuk vinden, kan dit ons misleiden ten opzichte van onze echte attitude. Dit kan leiden tot een verzwakte link tussen de attitude die we aangeven nadat we iets hebben beredeneerd en ons opeenvolgende gedrag. De reden hiervoor is we ons richten op de makkelijkste reden om iets leuk of niet leuk te vinden in plaats van de echte reden. Vaak zijn de echte redenen voor onze attitudes echter makkelijk te identificeren. Alleen in gevallen waar de echte bron van onze attitude niet makkelijk te detecteren is, kan de relatie tussen attitude en gedrag verminderen.

Dus als ze aan Pieter bewust vragen naar zijn gevoelens, wat een affectief component van attitude is. Gaat Pieter cognitief nadenken, waardoor hij foutieve redenen opnoemt. Dit is een slechte voorspeller of hij bij Anne blijft. Omdat het een affectieve kwestie is, maar het cognitief aanpakt. En dit is een zwakke link tussen attitude en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke uitspraak is juist?
I: Informationele invloed vindt met name plaats in onzekere situaties.
II: Normatieve invloed leidt met name tot private acceptatie.
a. Alleen uitspraak I
b. Alleen uitspraak II
c. Beide uitspraken zijn correct
d. Beide uitspraken zijn incorrect

A

Antwoord a

Sherif’s autokinetic illusie experiment; Informatieve sociale invloed: het vertrouwen in de opmerkingen en acties van anderen als bron van informatie over wat correct, gepast of effectief is. informationele invloeden leiden wel tot private acceptatie.
Dus mensen zijn geneigd om meer naar elkaar toe te bewegen, als ze niet zeker zijn va hun antwoord. Ze gebruiken dan het antwoord van anderen.
- Informatieve invloed
- Onzekerheid; ambigue situatie
- Private acceptatie.

Asch conformiteit; Normatieve invloed: door de wens van mensen om niet te bekritiseerd te worden of om andere sociale consequenties te merken.
Dus je geeft verkeerd antwoord om erbij te horen
- Normatieve invloed
- Acceptatie motief
- Publieke acceptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de documentaire “The Push” wordt iemand voorafgaand aan een groot onethisch verzoek gevraagd om met een klein onethisch verzoek in te stemmen. Dit wordt ook wel de foot-in-the-door strategie genoemd. Op welk principe is deze techniek gebaseerd?

a. Wederkerigheid
b. Commitment and consistentie
c. Social Proof
d. Autoriteit

A

Bantwoord b

Foot in the door technique= begitn eerst met ene kleien dienst, daarna vraagt het om een grotere dienst over het werkelijke gedrag en interesse. Mensen zijn meer geneigd on in te stemmen met het grotere verzoek nadat ze ook met de kleinere hebbe ingestemd. Dit komt doordat het een bepaald denkproces bij mensen oproept, waardoor ze denken dat ze iemand zijn die eenvoudigweg dit soort dingen doet of bijdraagt aan een bepaald verzoek.
Dus: commitment and consistentie

Wederkerigheid hoort bij door in the face technique/ reciprociteit concessie techniek= je vraagt iemand een grote dienst, die hij waarschijnlijk afwijst en daarna vraag je om iets kleinst. De norm van reciprociteit gaat over het fenomeen dat we vaak een verplichting voelen om iets te doen voor iemand als die persoon iets voor heeft gedaan. De verkkeining van de dienst zal worden gezien als een concessie en daarom zou de ander het gevoel hebben dat hij if izj het moet accepteren om de norm van reciprociteit na te streven.
Dus wederkerigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Binnen individualistische culturen wordt veel meer waarde gehecht aan zelfinzicht. Kun je op grond hiervan zeggen dat westerlingen een scherper zelfinzicht nodig hebben dan Aziaten?

a. Ja, want de westerse cultuur is veel meer georiënteerd op de vraag wie je feitelijk bent
b. Nee, want bij westerlingen staat alles in het teken van hun streven naar eigen succes.
c. Ja, want Aziaten hebben geen duidelijk gevoel van een eigen identiteit.
d. Nee, maar Aziaten omschrijven zichzelf meer in relatie tot de context

A

Antwoord d

De Aziaten behoren tot een interafhankelijke zelf en de westerlingen bij aan onafhankelijke zelf

Interafhankelijke zelf

  • Zelf is fundamenteel verbonden met anderen
  • Imperatieven zijn er om binnen de gemeenschap een te vinden en een waardevolle rol te spelen en vervullen
  • Aandacht voor sociale context en de veranderde eisen van situaties op gedrag
  • Zelf als iets omgeven door sociale relaties, rollen en plichten
  • Buitenwaarde focus op sociale situaties

Onafhankelijke zelf

  • Zelf is een autonome eenheid die apart is van anderen
  • Belangrijk voor mensen om onafhankelijkheid en uniekheid te handhaven
  • Focus op interne oorzaken van gedrag
  • Opvatting van zelf in termen van stabiele karaktertrekken
  • Binnenwaarde focus op zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tijdens een tentamen heb je snel even een blik op het bald van je buurman gewropen, dat wil zeggen dat je hebt gespiekt. Na afloop van het tentamen zie je een zwerver om geld vragen en je geeft hem 2 euro. Normaal doe jij dit nooit. Wat is hier aan de hand?

A

Zodat men een beeld heeft van hem dat hij eerlijk is. heeft oneerlijk gedrag laten zien en evaart nu dissonantie. Om dit op te lossen geeft hij geld aan de zwerver. Dit noem je ook wel self affirmation. .

Self-affrimation = zelfbevestiging is een vaak voorkomende manier waarop mensen omgaan met bedreigingen van hun gevoel van eigenwaarde. Door zichzelf in een gebied te versterken, kunnen mensen een grotere treffer in een ander gebied aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In een studie met deelnemers die allemaal christelijk zijn, wordt de ene helft proefpersonen herinnerd aan hun sterfelijkheid en de andere groep niet. Na afloop wordt om hun mening gevraagd over moslims. Wat denk je dat er gebeurt? Welke theorie verklaart deze bevinding

A

Terror managemnet theory: gaat over processen die mensen gebruiken om met de angst, die geassocieerd is met de kennis over de onvermijdelijkheid van hun eigen dood, om te gaan. een manier om dit te doen is door te ontkennen en te streven naar symbolische onsterfelijkheid. Mensen kunnen ook symbolische onsterfelijkheid proberen te verkrijgen door zichzelf te denken als verbonden met een bredere cultuur, een wereldbeeld of set van waarden. De terreurmangementtheorie stelt dat we ons vooral zorgen moeten maken over het sterven naar het bereiken en onderhouden van hoge eigenwaarde wanneer we herinnerd worden aan onze mortaliteit. De dood onder komen zorgt ervoor dat mensen hun waarden van instellingen waarmee ze zich identificeren en die voort zullen leven, hoog willen houden.

Dus aan de christenen die net herinnerd zijn aan hun mortaliteit is de mening gevraagd om moslims. De christenen willen sterk vasthouden aan eigen groepsnormen en waarden. Waardoor je de outgroup, de moslims dus in de grond boren en negatiever zijn over moslims.

Men wordt dan negatiever over dingen die niet tot hun cultuur behoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen IAT en priming

A

Beide methoden proberen achter te halen hoe gemakkelijk het is om bepaalde concepten met elkaar te associeren

Priming
Wanneer er een bepaald concept, zoals hooligans wordt geactiveerd bepaalde kennis, zoals agressie over die groep toegankelijker wordt in het brein. Bij priming zou je in dit geval ene plaatse zien of het woord gepresenteerd zien en daarna kijken hoe snel deelnemers op een volgend woord reageren dat in lijn is met het stereotype of juist neutraal, dus niet in lijn met stereotype is.

In de IAT/ implicit association test
Zijn eigenlijk twee categorieën, zoals hooligans en professoren en ook twee categorieën van woorden die we associëren met de categorieën (dat kunnen stereotypen zijn of evaluatief geladen woorden). In verschillende blokken worden de sociale categorieën gecombineerd met de stereotypen. Het gemak waarmee dit gaat in de consistente versus inconsistente blokken zegt iets over het gemak waarmee concepten, relatief ten opzichte van elkaar, worden geactiveerd in dat specifieke moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil tussen cognitieve dissonance theorie, self affirmation en self perception

A

Cognitieve dissonantie: gaat over het verschil tussen cognitie en gedrag.

Self perception: een andere manier om relaties van gedrag naar attitude in sommige gevallen te verklaren. Met name wanneer mensnen geen sterke attitude hebben over bepaalde onderwerpen leiden ze de attitudes af uit het gedrag dat ze laten zien

Self affirmation: het saillant maken van waardes die belangrijk zijn voor iemand, leidt ertoe dat mensen minder bedriging ervaren en dus minder dissonantie arousal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen self-affirmation en self-validation

A

In het geval van self-affrimation proberen mensen hun gevoel van zelfwaarde op te krikken als dat gevoel van zelfwaarde een deuk heeft opgelopen. Met ander woorden, ze gebruiken dit mechanisme om bevestiging te zoeken voor een positief zelfbeelf

Self-validation wordt gebruikt in een ander domein van de sociale psychologie, namelijk bij sociale beïnvloeding. We staan meer open voor een boodschap van buiten als we het idee hebben dat die boodschappen aansluiten bij onze eigen ideeën, met name als we tamelijk zeker zijn van die ideeën. Onze eigen ideeën worden dan ervaren als een onderbouwing (validering) van de boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de sociometer hypothesis van Mark Leary

A

De behoefte aan een positief zelfbeeld en het beschermen van ons self-esteem (gevoel van eigenwaarde) is een basale drijfveer. De vraag is waarom we daar zo sterk aan hechten. Volgens Mark Leary is ons self-esteem voor ons zo belangrijk, omdat het sterk afhankelijk is van de mate waarin we door anderen worden geacepteerd. We gebruiken het als het ware als een meetinstrument voor sociale acceptatie. Want hoe meer acceptatie, hoe meer verbonden we zijn met anderen en we kunnen rekenen op hun steun en bescherming. Dit werkt ook omgekeerd, namelijk dat we in onze behoefte aan self-esteem en sociale acceptatie op zoek gaan naar relaties met mensen die ons daarin bevestigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan sociale psychologie worden gedefinieerd

A

Als de wetenschappelijke studie van gevoelens, gedachten en gedragingen van individuen in sociale situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de fundamentele attribution error?

A

Mensen hebben vaak de neigign om het belang van externe factoren te verwaarlozen en te veel nadruk leggen op het gedrag dat wordt veroorzaakt door interne factoren, dit noem je ook wel dispositions/ voorzieningen. Dit zijn overtuigingen, waarden, persoonlijkheidstrekken en capaciteit die menselijk gedrag leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn channel factors/ kanaalfactoren

A

Zijn situationele omstandigheden die op het eerste gezicht onbelangrijk lijken, maar grote consequenties kunnen hebben voor gedrag door het te faciliteren of blokkeren. Zo’n channel factor kan gedrag een bepaald kant op sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is gestaltpsychologie

A

Basisidee is dat mensen objecten waarnemen, door actieve meestal onbewuste interpretatie van wat object representeert als geheel.

Naïef realisme =De overtuiging is dat we de wereld direct, zonder enkele ingewikkelde perceptuele of cognitieve mechanismen waarnemen.

Onze construal van situaties en gedrag refereert naar onze interpretaties van de situaties, ons gedrag en naar de deducties die daarover maken. Gebeurt vaak onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn schema’s en waarom hebben we ze

A

Schema’s vormen gegeneraliseerde kennis over de fysieke en sociale wereld. We hebben dit omdat schema’s de regelmatigheden van het leven vast wat ertoe leidt dat we bepaalde verwachtingen hebben waarop we kunnen vertrouwen en waardoor we de wereld niet telekns uit te hoeven vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn stereotypes

A

Dit zijn schema’s die we hebben om mensen van verscheidene typen die we gebruiken om individuen te beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke twee manieren heeft het brein om informatie te verwerken in een sociale situatie

A

Autmatische verwerking

  • Automatisch
  • Onbewust
  • Vaak gebaseerd op emotionele factoren
  • Aanleiding tot impliciete attitudes en overtuigingen die niet makkelijk gecontroleerd worden door de bewuste geest

Gecontroleerde verwerking

  • Systematisch
  • Bewust
  • Waarschijnlijk om gecontroleerd te worden door zorgvuldige gedachten
  • Aanleiding tot expliciete attitdes en overtuigingen waarvan we ons bewust zijn. (kunnen impliciet of onbewust worden met de tijd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke karaktertrekken worden gedeeld met dieren en is te danken aan de evolutie

A
  • Gezichtsuitdrukkingen
  • Dominantie en verwerping
  • Delen van eten
  • Meer agressie onder mannen
  • Voorkeur naar eigen soort
  • Behoedzaamheid voor slangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom denken mensen dat de theory of mind pre-wired is bij mensen?

A

Dat komt omdat autistische individuelen lijken niet in staat om overtuigingen of verlangens van anderen te herkennen of om deze als verkeerd te beoordelen.

Theory of mind= het vermogen om te herkennen dat andere mensen overtuigingen en verlangens hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is ouderlijke investering

A

Is het evolutionaire principe dat voor- en nadelen geassocieerd zijn met reproductie van en zorgen voor nakomelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is naturalistic fallacy

A

De bewerking dat hoe dingen zijn, de manier is hoe dingen moeten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

In welke cultuur zien mensen zich als sociale eenheden, die met elkaar verbonden zijn door vrijwillige banden en georganiseerde groepen, naar die in essenie gescheiden zijn van anderen en attrobuties hebben die ook zonder connectie met anderen blijven?

En wat is de tegenovergestelde cultuur + beschrijving

A

Dit is de onafhankelijke/ individualistische cultuur.

Tegenovergesteld is: afhankelijke/ collectivistische cultuur. Mensen in deze cultuur denken over zichzelf als een deel van een collectief, onlosmakelijk verbonden met anderen in hun groep. mensen uit deze cultuur vinden individuele vrijheid of persoonlijke controle over hun leven minder belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een van de meeste variabele aspecten van geslachtsrollen

A

Mannelijke dominantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke twee aspecten roepen de overkoepelde vraag op hoe onze sociale levens online zijn

A

Dichtheid en de invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Anthony Greenwald karakteriseerde ons vermogen tot zelfreflectie als een totalitarian ego (Greenwald, 1980). Meer concreet stelt Greenwald dat:

a. Mensen zijn blind voor hun morele falen
b. Mensen de situatie waarin ze verkeren en hun vroegere ervaringen beoordelen op een wijze die past bij hun zelfbeeld
c. Mensen geneigd zijn om de tekortkomingen van anderen uit te vergroten, maar tegelijkertijd wel van anderen verwachten dat ze begrip hebben voor hun eigen tekortkomingen
d. Mensen overschatten de mate waarin ze controle hebben over anderen


A

Antwoord B

Volgens Greenwald en zijn totalitarian ego zijn mensen: egocentrisch, narcistisch en conservatief (staan alleen open voor informatie die in je eigen zelfbeeld past).

Met andere woorden men probeert zo veel mogelijk hun zelfbeeld in stand te houden. Dit is een combinatie van

Self-enhancement
Verlangen om positieve zelfbeeld te behouden, verbeteren of beschermen. Om dit te doen gebruiken mensen strategieën.
- Better than average effect
Mensen hebben de neiging om deze beoordeling te make op basis waar ze goed in zijn waardoor het dus lijkt alsof ze inderdaad bovengemiddeld zijn. daarnaast hebben mensen de neiging om andere mensen te beoordelen op welk gebieden ze gemiddeld zijn, terwijl we onszelf definiëren op basis van gebieden waarin we uitblinken. Je hebt dus een onrealistisch zelfbeeld.
- Zelfbevestiging theorie
Het idee dat mensen een algemeen gevoel van eigenwaarde behouden wanneer ze geconfronteerd worden met feedback of gebeurtenissen die een bedreiging kunnen zijn voor de eigenwaarde. Dit doen we door nadruk te leggen op aspecten waar we wel goed in zijn, ook al zijn die onafhankelijk van de dreiging.
Self-consistency/ self-verification/ zelfverficatie theorie
Mensen streven naar stabiele, subjectief kloppende overtuigingen over het zelf, omdat zulke beelden een gevoel van samenhang geven. Zulke overtuigingen kunnen ons meer voorspellend maken, ook voor anderen, waardoor interactie soepel verloopt.
Manieren om aan verficatie te doen:
- Door het selectief aandacht geven aan en het selectief herinneren van informatie die in lijn is met ons zelfbeeld
- Bepaalde identiteisaanwijzingen te laten zien, zoals kapsel om belangrijke aspecten van onze identiteit uit te stralen en zo de kans van indruk van anderen op onze zelfbeeld te vergroten.
- Relaties hebben die je zelfbeeld constant houdt.

Het verschil tussen deze twee beknopt:
Self-enhancement os meer relevant voor onze emotionele reactie op feedback over onszelf, terwijl self-consistency een rol speelt bij de beoordeling over hoe valide deze feedback is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is Hindsight bias

A

De neiging te geloven dat je een uitkomst had kunnen voorspellen terwijl dit niet had gekund.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is principe situationisme

A

Dat houdt in dat onze sociale zelf zich aanpast aan de sociale context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

McGuire en Padawer-singer hebben de distinctiveness hypothese

A

Deze neemt aan dat we datgene eruit pikken wat ons uniek maakt in ee bepaalde situaite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gender and the social self

A

Vrouwen definiëren zichzelf op een interafhankelijke manier en leggen nadruk op relaties.

Mannen leggen nadruk op uniekheid en definiëren zichzelf op een onafhankelijke manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat houdt de sociale vergelijkinstheorie in

A

Het houdt in dat mensen zich met anderen vergelijken om ene nauwkeurige beoordeling van hun eigen mening, vermogens en interne staat te krijgen. Je moet jezelf vergelijken met mensen op hetzelfde niveau.

  • Neerwaartse sociale vergelijking: vergelijken met mensen die inferieur zijn om zelfvertrouwen een boost te geven
  • Opwaartse sociale vergelijking: als we vaardigheden willen verbeteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Defining self-esteem

A
  • Zelfvertrouwen
    Algemene positieve/ negatieve beoordeling die iemand heeft overzichzelf.
  • Trait self-esteem/ karaktertrekken zelfvertrouwen
    Langdurige niveau van zelfbesef en is vrij stabiel.
  • State self-esteem/ staat zelfvertrouwen
    Dynamisch, veranderlijke zelfevaluatie wat een persoon ervaart als momentele gevoelens over het zelf. Dus het kan veranderen in bepaalde contexten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Contingent self-worth model

A

Volgens dit model is zelfvertrouwen afhankelijk van successen en falen in gebieden waarop een persoon zijn eigenwaarde heeft gebaseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de sociometer hypothese

A

Het idee dat zelfvertrouwen ene interne, subjectieve index is die aangeeft in welke mate een persoon erbij hoort of positief bekeken wordt door anderen. Dingen waardoor wij ons goed voelen over onszelf, zoals aantrekkelijkheid zijn, zijn dezelfde dingen die ervoor zorgen dat anderen ons accepteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In een studie tussen japaners en canadezen lieten zien dat Japanders in een tweede taak langer eraan werkte als ze in de eerste taak gefaald waren. Canadeze werkten in een tweede taak langer als ze de eerste taak goed hadden gedaan.

Waarom is dat

A

Canadezen vermeden om herinnerd te worden aan falen, terwijl Japanners het falen gebruikte om te verbeteren.

Dit kan uitgelegd worden. er wordt meer aandacht geschoken aan zelfvertrouwen in onafhankelijke cultruren dan in interafhankelijke culturen. Dit verschil kan komen door de nadruk in het promoten van zelfvertrouwen of hoe ze. Werken aan zelfverbetering. Waardoor dit gevolgen heeft op de reactie van falen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn belangrijke motiverende factoren voor het evalueren van het zelf? En geef er uitleg bij

A

Self-enhancement en Self-consistency/ self-verification/ zelfverficatie theorie

Self-enhancement = het verlangen om positief zelfbeelden te behouden, verbteren en bescherme

Self-consistency/ self-verification/ zelfverficatie theorie = mensen streven naar stabiele, subjectief kloppende overtuigingen over het zelf, omdat zulke beelden een gevoel van samenhang geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Self-regulation

A

Is het proces waarin mensen hun gedrag initiëren, aanpassen en controleren om doelen te behalen. Dit is inclusief de vaardigheid om kortetermijnbeloningen te weerstaan om langetermijndoelen te behalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Self-discrepancy theory / zelftegenstrijdigheid theorie

A

Houdt in dat mensen overtuigngen hebben over wie ze echt zijn, wie ze idealiter zouden zijn en wie ze denken te moeten zijn.

  • Werkelijke zelf: representeert het zelf die mensen geloven te zijn
  • Ideale zelf: representeert je hoop en wensen
  • Behorende zelf/ ought self: representeert taken en verplichtingen

Ideale + behorende: gidsen om gedrag te reguleren, om het gat tussen ideale en ought te dichten.

Verschil tussen werkelijkheid + ideale: neerslachtige emoties (teleurstelling en schaamte)

Verschil tussen wekelijkheid + behorende: opwindende emoties (schuld en angst)

Promotiefocus/ aanpak-gerelateerd gedrag: gedrag reguleren via ideale zelf, hierdoor focus je op halen van positieve uitkomsten. Weste

Preventiefocus/ ontwijkend-gerelateerd gedrag: gedrag reguleren via ought self, focus je op ontwijken van negatieve uitkomsten. Oost-aziaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Leg de ‘’als dan’’ construct ui

v.b ‘’als mijn broertje stom doet, dan negeer ik hem’’

A

Implementatie-intenties
Die specificeren hoe iemand zich gaat gedragen om een bepaald doel te behalen onder bepaalde omstandigheden, dit doe je dan met de ‘’als-dan constructie’’

Het vormen van meerdere, kleine implementatie0intenties die gerelateerd zijn aan hetzelfde doel, de kan vergroten om doelen te halen.

Het denken aan doelen, vermindert ook verleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Self-presentation

A

Dit is het presenteren van de persoon waarvan we graag willen dat anderen geloven dat we zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Self-monitoring

A

Verwijst naar de neiging om het gedrag te volgen om te voldoen aan de eigen van de huidige situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat heeft iemand nodig om als acteur te werken

A

Iemand die en grote self-monitor heeft, omdat zijn gedrag aangepast kan worden aan de huidige context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Self-handicapping

A

We doen aan zelfvernietigend gedrag, waardoor we een goed excuus hebben als we falen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Als je tegen iemand zegt ‘’ ik heb niet geleerd voor het tentamen’’ terwijl je eigenlijk gewoon geen excuus hebt voor het falen

A

Dan doe je aan self-handicapping. Zodat je een excuus hebt dat je hebt gefaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Algemene oorzaken van stereotypering, vooroordelen of discriminatie

A
  • Economische perspectief: basis van intergroep vijandelijkheid is de comptetitie om middelen, waardoor de groepen verder van elkaar verwijderd raken
  • Motivatie perspectief: nadruk op psychologische behoefte die leiden tot intergroepconflicten
  • Cognitieve perspectief: traceert de orginine van stereotypering naar dezelfde cognitieve processen die mensen in staat stellem om bepaalde objecten categoriseren. Houdt rekening met conflict van mensen tussen overtuigingen en waardwn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Stereotypes

A

Overtuiging dat bepaalde attributen karakteristiek zijn voor mensen van een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Vooroordeel

A

Meestal negatieve houding tegenover groep en leden van deze groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Discriminatie

A

Oneerlijk behandelen van individuen gebaseerd op lidmaatschap van een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Modern racisme

A

Fenomeen dat, ondanks een groep ontkent expliciet ractistische gedachten te hebben, er nog steeds vooroordelen gericht zijn op een rassengroep wat dicht bij afwijzing hoort. Het ontstaan van deze vooroordelen is ook afhankelijk van de situatie waarin het individu zich bevindt. Als geschikte rationalisatie beschikbaar is, zullen de vooroordelen van een moderne racist naar voren komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welwillend racism en seksism

A

Een houding waarvan de persoon denkt dat ze beter zijn voor een groep, maar in feite ondersteunen ze traditionele, ondergesickte rollen voor leden van deze benadeelde groepen. Ze zijn enkel positief op mensen van andere groepen als ze voldoen aan hunn ideaalbeeld en vijandig als dat niet zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Realistische groep conflictteheorie/ realistic group conflict theory

A

Volgens de theorie ontstaan vooroordelen en discriminatie voor competitie over gelimiteerde bronnen. Zoals goedere, ideologie en culturele overmacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke theorie voorspelt dat vooroodelen en discriminatie het sterkst zouden moeten zijn bij groepen die het meerst verliezen naar aanleiding van economische vooruitgang van een andere groep

A

Realistic group conflict. Want er zijn gelimiteerde bronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Door welke theorie ontstaat etnocentrisme

A

Realistic group conflict.

= de glorificatie van de eigen groep en het zwart maken van een andere groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe kan je een conflict tussen groepen verminderen?

A

Samen laten werken en een gezamenlijk doel (superieure doelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het minimale groep paradigma

A

Experimentele paradigma, waarin onderzoekers groepen creëren gebasseerd op willekeurige enschijnbaar zinloze criteria. Ze vroegen aan de groepen om punten te geven aan mededeelnemers. De groepen vinden het belangrijk om een zo groot mogelijke relatieve winsr voor de eifen groep te behanlen dan een zo groot mogelijke absolute winst.

Dus de groepen gaan makkelijk over ‘’ons versus hen’’ manier van denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

De sociale identiteitstheorie

A

Het feit dat zelfvertrouwen niet alleen voortkomt uit persoonlijek dientiteit en prestatie maar ook uit die van de verschillende groepen waar een persoon toebehoort. Iemand die zich sterk identificeert met de groep, kan reageren op kritiek op de groep alsof kritiek op zichzelf is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Illusoire correlatie + gevolg

A

Soms zien mensen correlaties tussen gebeurtenissen, karaktertrekken of categorieën terwijl die er niet zijn.

Zeldzame gebeurtenissen kunnen overgepresenteerd worden in onze herinnering. Aangezien minderheidsgroepen verschillen van de meeste leden van meerderheid en negatief gedrag, minder vaak voorkomt dan positief gexdrag -> vallen deze twee kenemrken op en worden ze makkelijker onthouden.

Dus als twee zeldzame gebeurtenissen meer opvallen wanneer ze maken gepaard gaan = paired distinvhivness/ gepaarde zeldzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Self-fulfilling prophecies

A

Mensen gedragen zich tegenover leden van een bepaalde groep op een manier dat het gedrag dat bij hun verwachtingen past aanmoedigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is het resultaat van de eigen -ras identificatie bias?

A

Het feit dat mensen meer met mensen van hun eigen ras contact hebben als individuen, zonder over ras na te denken waardoor individuele kenmerken van een persoon dieper verwerkt worden. met als gevolg dat mensen beter gezichten erkennen van hun eigen ras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Attributional ambiquity

A

Leden van gestigmatiseerde groepen zijn vaak niet in staat om de oorzaken van hun ervaringen te begrijpen en het is lastig voor hen om te begrijpen of die oorzaken hetzelfde zijn voor iedereen of resultaten van vooroordelen tegen hen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Stereotype threat

A

De angst dat je het stereotype dat anderen hebben over jouw groep bevestigd wordt. Het gevolg kan zijn dat je opwing ervaart als je het gevoel hebt, bijvoorbeeld bij het opnoemen van je tas. Hierdoor kan je een score-verlagende werking hebben. Dit komt omdat het denken dat de groep waar je lid van bent de groep is waarop gefocust wordt, negatief denken kan opwekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Stereotype threat

Wat zijn de gevolgen van dat sommige leden van minderheidsgroepen hun minderheidsstatus te verdoezelen?

A

Dit kan fysieke en psychologische effecten hebben. Zoals cardiovaculaire stress, verminderde cognitieve prestaties bij heet testen van ruimtelijke vermogen en zelfbeheersing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Contacthypothese

A
Het idee dat vooroordelen verminderd zouden worden als leden van meerderheids- en minderheidgroepen regelmatig contact met elkaar zouden hebben. 
Voorwaarden:
-	Gelijke status
-	Gedeelde doel
-	Sociale normen 
Een-opeen interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Triplett en sociale facilitatie

A

De aanwezigheid van anderen de prestattie van deelnemers verbetert. Ook als de aneren niet hetzelfde deden, maar passief aanwezig waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Zajonc sociale facilifatie

A

Slechts de aanwezigheid van anderen prestatie op simpele of goedgeleerde taken kan verbeteren, maar prestaties op moeilijke of nieuwe taken kan verhinderen. Dit komt door de aanwezigheid van een dominante respons, door deze respons kies je het meest waarschijnlijke reactie uit alle mogelijke reacties.

71
Q

Welk punt is bekritiseerd in het onderzoek van zajonc?

A

Evaluation aoorehension/ evaluatievrees: de zorg die mensen hebben over hoe ze eruit zouden kunnen zien in de ogen van anderen.

72
Q

Hoe heet het fenomeen dat tegen de standaard sociale faciliterende effecten ingaat?

A

Social loafing: de neiging om minder moeite te doen wanneer je werk aan een groepstaak waarin individuele inzet niet zichtbaar is.

73
Q

Groupthinking/ groepsdenken

A

Het verkeerd denken van leden van erg samenhangende groepen, waarbij sociale druk de kritische toetsing van ene bepaald probleem ondermijnt om consensus te bereiken. De effecten zijn dat mensen in die groepen, al helemaal onder een sterkte leider, hun meningen en ideeën censureren, alternatieve standpunten afwijzen en toegeven aan groepsdruk

74
Q

Groepspolarisatie

A

Neiging voor groepsbesluiten om meer extreem te zijn dan die individuen. oorzaken:

  • Overredingskracht van de informatie tijdens dicussie
  • Vergelijken van onszelf met anderen. Omdat mensen graag denken dat ze bovengemiddekd score op een bepaalde karaktertrek. Hierdoor gaan groepsleden proberen te bewijzen dat ze inderdaad meer risico’’s nemen dan anderen met als gevolg dat de hele groep meer risicovol gedrag laat zien
75
Q

The elements of power

A
  • Macht: vaardigheid om eigen uitkomsten en die van anderen te controleren
  • Status: uitkomst van een evaluatie van attributies dat verschillen in respect en prominentie produceert
  • Autoriteit: soort macht die voortkomt uit geïnstitutionaliseerde rollen of regelingen.
  • Dominantie: gedrag met als doel het verkrijgen of laten zien van macht
76
Q

Nadering/ inhibitie theorie van macht

A

Gaat over dat het zijn in een machtspositie leidt tot het negeren van veel normale beperkingen van gedrag in plaats daarvan doen wat je wilt om te krijgen wat je wilt.
Kernvoorspellingen:
- Mensen met macht zien anderen anders:
1. Meer stereotypering
2. Minder precies in beoordelen emoties
3. Alleen eigen perspectief
4. Minder meeleven met anderen en hun standpunt toegeven
- Mensen met macht gedragen zich ongepast en minder beperkend.

77
Q

Le bon en deïndividuatie

A

Dit is een gedraging die alleen voorkomt in groepen. Mensen negeren hun rationele geest in groepen en focussen op groepsfeest. Mensen voelen zich minder verantwoordelijk omdat ze een vorm van individuele identiteit verlies (deïndividuatie) ervaren in een groep.

78
Q

A model of deindividuation of Zimabro

A

Volgens hem vinden mensen de impulsiviteit waarmee deindividuation gepaard gaat bevrijdend. Belangrijkste voorwaarde is anonimiteit en diffusie van verantwoordelijkheid.

79
Q

Wat voorspelt de Self-awareness/ zelfbewustzijn theorie

A

Dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze zich meer zorgen maken over hun zelfevaluatie en hoe hun huidige gedrag staat tegenover de interne waarden en standaarden die ze hebben

80
Q

Spotlight effect

A

Overtuiging dat andere mensen meer aandacht aan je besteden dan ze in werkelijkheid doen

81
Q

Welke uitspraak is juist
I de lichamelijke reactie op emotie-opwekkende situaties is deels aangeleerd
II de primaire reactie op emotie-opwekkende situaties vergt GEEN appraisal (inschatting) van de situatie
A: alleen uitspraak 1
B alleen uitspraak 2
C: beide uitspraken zijn correct
D: geen van beide uitspraken

A

a

82
Q

Emoties zijn complexe psychologische verschijnselen die volgens het handboek bestaan uit meerdere componenten namelijk: inschatting/ appraisal, lichamelijke reactie, gedragsexpressie, … en actiebereidheid/ action tendency.

Wat hoort er op het stippellijntje: 
A basic emotion
B display rules
C subjective feelings
D gut feelings
A

Antwoord c

Fouten:
Basic emotions: dit zijn bepaalde categorieën en geen onderdeel die je dus in elke cultuur bijna op dezelfde manier tegenkomt

Display rules: horen bij gedragsexpressies en is dus al genoemd.

Gut feeling: hoort bij morele dingen en dit gaat om bepaalde groep emoties

83
Q

Leo is bezig om een vragenlijst in te vullen in een kamer, samen met vier andere personen. Plotseling komt er rook onder de deur. Volgens het onderzoek van Latane en Darley zal Leo:

A

Naar de andere mensen kijken en hun reactie volgen.

Je weet niet helemaal hoe je de situatie moet interpreteren, we gebruiken onze beste informatiebron en dat is andere mensen

84
Q

Anderen kunnen moeilijk misbruik van de tit-for-tat strategie maken, omdat…

A

Het niet blindelings prosociaal is. omdat elke keer dat iemand anders niet mee werkt, stop jij ook met meewerken. Dus mensen kunnen maar 1 keer misbruik maken van je.
Tit-for-tat 2 stappen
- Je start coöperatief
- Jet doet wat een ander doet
Het verwacht niks en er is geen gemeenschappelijk doel

85
Q

X geeft Y een trap. Sterker nog, wanneer X Y tegenkomst, geeft hij Y altijd een trap. Andere mensen geven Y geen trap en X geeft anderen geen trap.

Wat is hier de consensus, consistentie en distinctiviteit

A

Consensus= laag, omdat anderen het niet doen

Consistentie= hoog, want hij doet het altijd bij Y

Distinctiviteit (verschillend over situaties) = hoog, want hij is verschillend bij situaties, want hij trapt anderen niet

Dit is covariantie principe= proberen te bepalen wat de oorzaken zijn van waarneembaar gedrag. Drie belangrijke informatiebronnen

  • Consensus= wat zouden de meeste mensen in deze situatie doen
  • Consistentie= wat doet het individue in bepaalde situaties of andere situaties.
  • Distinctiviteit (onderscheidend vermogen) = wat doet een individu in verschillende situaties. (is dat gedrag uniek voor die stiuatie)
86
Q

Kees is gek op kaarten, hij is niet zo’n goede spreker, leest vaak de voetbal.

Ik denk dat de kans groter is dat kees profvoetballer is dan een psychologie student. Dit is een voorbeeld van

A planning fallacy
B negeren van base-rate informatie
C illusoire correlatie
D discounting

A

Negeren van base-rate informatie, omdat er meer psychologie studenten zijn dan profvoetballers. Hierdoor is de kans groter dat hij student is.

Base rate information= heeft betrekking op kennis oer de relatieve frequentie van gebeurtenissen of van leden van verschillende categorieën binnen een bevolking.

Planning fallacy= wanneer mensen onrealistisch optimistisch zijn over hoe snel ze ene taak kunnen voltooien, zelf wanneer ze zich bewust zijn dan een soort gelijke taak ook is mislukt

Illusoire correlatie= iemand denkt dat twee variabelen gecorreleerd zijn, terwijl dat niet is.

87
Q

Het mere exposure effect is een verklaring voor het feit dat … een belangrijke determinant van aantrekkingskracht is

A

Nabijheid, want voor meer exposure zou je iemand vaker moeten zien

88
Q

Welke van de volgende factoren zijn geen belangrijke determinant van commitment, volgens het investment model van Rusbult?

tevredenheid, gelijkheid, of er kwalitatieve alternatieven zijn of grootte van investering.

A

Gelijkheid, de rest juist WEL

89
Q

Onderzoekers constateren dat de meerderheid van het onderzoek in de psychologie is gebaseerd op westerse steekproeven, met name psychologiestudenten.
Welke uitspraak is waar:
I dergelijk onderzoek laat geen valide uitspraak toe over het bestaan van universele overeenkomsten in gedrag

II dergelijk onderzoek laat geen valide uitspraak toe over het bestaan van culturele verschillen in gedrag

A

Beide uitspraken

Want
I alleen met ene cross-culturele onderzoek kan je zeggen dat het universeel is

II je moet dan het onderzoek bij meerdere populaties uitvoeren en niet alleen bij psychologie studenten uit het westen

90
Q

Volgens Hermans en Kempen, leidt het globaliseringsproces wereldwijd tot grote culturele veranderingen. Hierdoor is het gevolg dat de culturele verscheidenheid tussen en binnen samenlevingen afneemt. Klopt dat?

A

Nee, omdat in het antwoord ‘’verscheidenheid tussen de samenleving afneemt’’ staat en dat klopt wel. Maar ‘’binnen’’ zichzelf wordt het we; steeds diverser in de samenleving.

Dus dat het binnen de samenleving afneemt klopt niet.

91
Q

Wat gebeurt er als alle informatiebronnen van de covariatie principe hoog zijn>

A

Dan wordt er een situationele attributie gemaakt -> oorzaak ligt waarschijnlijk bij de situatie.

92
Q

Wat is een attitude + uitleg van de schalen

A

Een attitude is een evaluatie van een object op basis van een positief-negatief schaal. 3 componenten

  • Aantasting (of emotie): de mate waarin iemand iets leuks vind of niet
  • Cognities: gedachten die iemands gevoelens versterken. Deze omvatten kennis, overtuigingen en bijhorende herinneringen of associaties
  • Gedrag: neiging in gedrag om iets te benaderen of te ontwijken
93
Q

Metingen van attitudes

A

Self-rapport
- Likert schaal: een schaal met antwoordmogelijkheden van het ene extreme naar het anderen
- Response latency: om te meten hoe lang het duurt voordat iemand reageer op een vraag over een attitude.
- Centraliteit van iemand attitude binnen het systeem van overtuigingen meten.
Niet afhankelijk van self-rapport
- Impliciete attitudemetingen: in geval waneneer mensen niet willen of kunnen rapporten wat ze echt vinden. Voorbeelden zijn
- Affectieve priming
- Impliciete associaties test

94
Q

Waarom is het moeilijk om op basis van attitudes gedrag te voorspellen

A

Omdat attitudes inconsistent en dubbelzinnig kunnen zijn

95
Q

Hoe kan gedrag ook attitudes beïnvloeden?

A

Omdat mensen graag willen dat hun attitudes en acties overeenkomen

96
Q

Festinger’s cognitieve dissonantietheorie

A

Inconsistenties in gedachten, gevoelens en acties van een persoon dissonantie (spanning tussen feiten en eigen opvattingen) veroorzaken, waardoor mensen pogingen doen om weer consistentie te verkrijgen.

Zodra mensen bij een kleine voorkeur hebben voor een optie, verdraaien ze informatie om bij hun voorkeur te blijven en om dissonantie te voorkomen.

Wanneer je veel moeite en tijd in iets hebt geïnvesteerd en het is teleurstellend, is de drang groot om die dissonantie te verminderen. Dit noem je effort justification.

97
Q

Festinger’s cognitieve dissonantietheorie

Induces compliance/ geïnduceerde (gedwongen) meegaandheid

A

Mensen hebben de neiging om goed over zichzelf te denken en als deze opvatting uitgedaagd wordt, produceert dissonantie. Dus we ervaren dissonantie wanneer we ons gedrag op een manier die inconsistent is met onze kernwaarden en overtuigingen en:
- Als het gedrag gekozen was
- Als het gedrag niet voldoende gerechtvaardigd is
- Als het gedrag negatieve consequenties had
- Als de negatieve consequenties voorkomen kon worden
Let op alle vier aspecten moeten aanwezig zijn

98
Q

Bem’s zelfperceptietheorie

A

Volgens de theorie leren mensne hun eigen atitudes kennen door te kijken naar hun gedrag in de context waarin het voorkom. Hieruit halen ze wat hun attitude moet zijn. mensen veranderen hun attitude niet vanwege een onaangename staat zoals dissonantie, maar in plaats daarvan redeneren ze wat hun attitude zou zijn in de context van hun gedrag.

99
Q

Wat is het verschil tussen de cognitieve dissonantietheorie en de zelfperceptietheorie en wanneer worden ze gebruikt

A

De cognitieve dissonantietheorie stelt dat de dissonantie tussen gedrag en eerdere houddingen of waarden ene onaangename fysieke staat creëert die mensen motiveert om de dissonantie te verminderen. Dus hierbij speelt opwinding WEL een rol.

De zelfperceptietheorie zegt dus dat opwinding GEEN rol speelt. Mar dat mensen op een koele en rationele manier afleiden wat hun houding moet zijn in het licht van hun gedrag en de context waarin het is gebeurd.

Dissonantie-verminderingsprocessen komen voor wanneer gedrag inconsistent is met de bestaande attitudes die duidelijk en van belang zijn.

Zelfperceptieprocessen komen voor wanneer gedrag conflicteert met attitudes die vaag of niet van belang zijn.

100
Q

Hoe reageren mensen met bronnen van ongemak

A

Er zijn 2 theorieën

System justification theory
Gaat ervan uit dat mensen gemotiveerd zijn om het huidige socio-politieke systeem als wenselijk, eerlijk en legitiem te zien. Als er sprake is van ongelijkheid, kan dit ideologische dissonantie genereren. economisch benadeelde mensen verdedigen vaak hun eigen nadeel om zo het socio-politieke systeem waartoe ze boren te verdergingen.

Terror management theory
Gaat over processen die mensen gebruiken om met de angst, die geassocieerd is met de kennis over de onvermijdelijkheid van hun dood, om te gaan. de theorie stelt dat we ons vooral zorgen moeten maken over het streven naar het bereiken en onderhouden van een hoge eigenwaarde wanneer we herinnerd worden aan onze mortaliteit.

101
Q

Bij welke theorie behoort deze voorbeeld:

Mensen met een laag inkomen kunnen dan wel arm zijn, maar ze zijn gelukkiger dan rijke mensen

A

System justification theory

102
Q

Elaboration-likelihood model

A

Hoe mensen hun houdingen veranderen als reactie op overtuigende berichten

Perifere route/ heuristische route: relatief makkelijk te verwerken, oppervlakkige hints gerelateerd aan een overtuigende boodschap.
Gebruiken we als we genoeg tijd en cognitieve middelen hebben (vermogen). Meer aandacht aan perifere cues, zoals uiterlijl.

Systematische/ centrale route: goed en bewust nadenken over de inhoud van overtuigende boodschap.
Gebruiken als bericht persoonlijke gevolgen heeft (motivatie). Meer aandacht aan kracht van argumenten.

103
Q

Volgens Hovland en collega’s bestaat overtuiging uit drie elementen

A
  • Wie: de bron van het bericht
    Source characteristics: bronnen die hun standpunten met zekerheid laten zien zijn overtuigender, omdat mensen de neiging hebben om deze bronnen als meer geloofwaardig beoordelen
  • Wat: de inhoud van het bericht
    Message characteristics: mensen zijn eerder bewogen door levendige ervaringen van individuen dan door statistiek of abstract aantal mensen. Wanneer een verzoek wordt gedaan namens ene individu, doneren mensen eerder dan anoniem of statische slachtoffers= identificeervaar slachtoffereffect.
  • Naar wie: bedoelde publiek van bericht
    Wanneer het gevoel van het bericht gelijk is aan stemming van publiek, is bericht overtuigender.
104
Q

Metacognitie

A

Denken over onze eigen gedachten

105
Q

Zelfvalidatie hypothesen

A

Is een van de meest onderzochte metacognities.

De theorie laat zien dan wanneer we zeker zijn over onze gedachten, dit dient als een vorm van validatie.

106
Q

Leg deze experiment uit
‘’ het knikken van het hoofd tijdens lezen overtuigende bericht resulteert in meer overtuiging in vergelijking met schudden van hoofd. Echter alleen geval wanneer bericht bestaat uit sterke argumenten. Wanneer argumenten zwak zijn en persoon ongunstige gedachten over onderwerp heeft, zal knikken leiden tot meer zelfvertrouwen eigen standpunt’’

A

Lichamelijke bewegingen kunnen invloed hebben op de overtuigingskracht, omdat ze fungeren als perifere cues. Volgens zelfvalidatie hypothesen hebben deze bewegingen ook invloed op eigen vertrouwen in eigen gedachten. Dit vertrouwen kan bepalen of overtuiging plaatsvindt of niet.

107
Q

Agenda controle

A

Inspanning van media om bepaalde onderwerpen te kiezen om nadruk te leggen

108
Q

Gedachten polarisatiehypothese

A

Dieper en langer nadenken over een bepaald probleem meet extreme diepgewortelde attitudes produceert

109
Q

Attitude inenting/ attitude incoluation

A

Kleine aanvallen op de overtuiging van mensen die ervoor zorgen dat ze argumenten tegen deze aanvallen kunnen genereren, dit geeft hun de kans om argumenten voor te bereide die ze kunnen gebruiken wanneer ze geconfronteerd worden.

110
Q

Wat is sociale invloed en types

A

De wijze waarop mensen elkaar beïnvloeden
Types:
- Conformiteit= veranderen van gedrag of overtuigingen als reactie op echte/ verbeelde druk van anderen. Gebeurt impliciet
- Compliantie= een persoon past zich aan naar aanleiding van verzoek. Expliciet
- Gehoorzaamheid- wanner de machtsrelatie niet hetzelfde is en de persoon met meer macht ene eis indient die door de minder machtige persoon wordt vervuld.

111
Q

Mimiek

A

Neiging hebben om houding, manieren of uitdrukkingen over te nemen. Dit is vooral sterk wanneer we de noodzaak voelen om te affiliëren met anderen of wanneer we graag worden gemogen.

112
Q

Ideomotor actie

A

Principe houdt in dat wanneer we alleen denken aan een bepaald gedrag, het waarschijnlijk is dat we deze actie ook uitvoeren

113
Q

Informatieve sociale invloed/ informational social influence en waar leidt het naar toe?

A

Vertrouwen in opmerkingen en acties van anderen als bron van informatie wat correct, gepast of effectief is

Leidt tot internalisering: accepteren van de houding of en idee van de meerderheid

114
Q

Normatieve sociale invloed/ normative social influence

A

De wens van mensen om niet bekrtisieerd te worden of om andere sociale consequenties te merken.

Invloed op conformiteit, maar niet op interne acceptatie.

115
Q

Complance/ compliantie

A

Meegaandheid gaat over manieren om mensen zover te krijgen om mee te gaan in wat jij wilt. 3 methoden
- Reden
De norm van reciprociteit: fenomeen dat we vaak verplicht voelen om iets te doen voor iemand als die persoon iets voor ons heeft gedaan.

  • Emotie
    Het effect dat een positief humeur onze compliantie verhoogt komt doordat ons humeur de manier waarop we gebeurtenissen interpreteren beïnvloedt.

Negatieve staat opluchting hypothesen/ negative state relief hypothosis: de neiging om acties te ondernemen die goed zijn voor iemand anders om onszelf beter te laten voelen

  • Normen
    Informatie geven over normen kan het gedrag van iemand beïnvloeden.

Omschrijvende normen: hoe de meeste mensen zich gedragen in een bepaalde context. Pas wel op dat niet ongewenste gedrag beschrijven.

Voorschrijvende normen: gaan over de mnaieren waarop mensen zich zouden moeten gedragen in ene bepaalde situatie

Om meegaandheid te verhogen, niet beide normen tegen elkaar gebruiken

116
Q

Wat zijn emoties en functies

A

Emoties zijn korte, specifieke, subjectieve reacties die helpen doelen te behalen. Emoties helpen ons onze omgeving te interpreteren en ze moedigen ons aan om te handelen

117
Q

Focale emoties

A

Emoties die relatief vaak voorkomen en met meer intensiteit ervaren worden binnen een cultuur

118
Q

Affect valuatie theorie

A

Stelt dat emoties die culturele idealen begunstigen, gewaardeerd zijn en dus prominent zijn in de sociale levens van individuen binnen die cultuur. Dit kan leiden tot een grote diversiteit tussen het gedrag van individuen in een bepaalde cultuur.

119
Q

Display rules

A

Regels die bepalen, hoe, wanneer en aan wie mensen emoties uitdrukken

120
Q

Broaden and build hypotses

A

Vernauwen negatieve emoties onze perceptie en verbreden positieve emoties onze gedachten en acties die zorgen dat mensen meer vergelijking zien tussen zichzelf en anderen. Dit leidt tot sterkere relaties

121
Q

Emotions influence moral judgment/ sociale intuïtionistisch model van morele beoordeling

A

Stelt dat onze morele beoordeling resulteren uit snelle en emotionele intuïtie, die dan de manier waarop mensen redenen over bepaalde dingen beïnvloeden.

122
Q

Immuun verwaarlozing

A

Neiging om eigen capaciteit om veerkrachtig te zijn te onderschatten

123
Q

Focalisme

A

Neiging om te veel te focussen op centrale aspecten van een gebeurtenis terwijl andere aspecten, die ook iemand tevredenheid vormen, genegeerd worden.

124
Q

Verschillende vormen van agressie

A
  • Vijandig: gedrag voortkomt uit gevoelens van boosheid en vijandigheid, gericht op het schalen van anderen op een fysieke of psychologische manier
  • Instrumentele agressie: agressie die voortkomt als doel om status te verhogen, aandacht te trekken of uit politieke of ideologische opvattingen.
125
Q

Wat gebeurt er bij (sociale) afwijzing

A

Activeren van het flight or fight systeem, waronder de afgifte van cortisol en defensieve agressieve neigingen.

Bij sociale afwijzing leidt het ook tot activering van hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het verwerken van fysieke pijnlijke stimuli.

126
Q

Dehumanisatie

A

Toeschrijven van niet menselijke eigenschappen aan anderen

  • Objectivering: persoon ontkennen in menselijke natuur
  • Verdierlijking: persoon ontkennen in menselijke uniciteit
127
Q

Eercultuur

A

Mensen in eercultuur bezorgd om reputatie van taaiheid, machismo en hun bereidheid en vermogen om zichzelf te verdergingen als reactie op belediging. Een mogelijke verklaring is dat eerculturen in het verleden regelmatig culturen waren die rondtrokken, waardoor ze kwetsbaar waren en bereidheid hadden om tegen de geringste bedreiging te staan.

128
Q

Inclusieve fitness

A

Onze eigen overleving en die van onze nakomelingen. Stiefkinderen meer onderworpen aan misbruik dan genetische nakomelingen.

129
Q

Reactieve devaluatie

A

Minder waarde gehecht aan aanbod voor onderhandeling, enkel omdat het door andere groep wordt gemaakt.

130
Q

Altruïsme

A

Proscoaal gedrag waarvan anderen profiteren en dat wordt gedaan zonder dat er voordelen voor uitvoerende persoon.

131
Q

Batson stelde voor meerdere motieven dat we aan altruïstische actie deelnmen

A
  • Sociale beloning
    Geprezen worden en positieve aandacht krijgen
  • Persoonlijk nood
    Helpen van anderen in nood om eigen nood te verminderen
  • Empathische zorg
    Identificeren met iemand in nood, samen met de bedoeling om anderen te helpen
132
Q

Bijstander interventie

A

Handeling om iemand te helpen als mensen getuigen zijn van een noodgeval. Mensen hebben de neiging om minder te helpen wanneer andere mensen er zijn als gevolg van de spreiding van de verantwoordelijkheid.

133
Q

Pluralistische onwetendheid

A

Wanneer mensen onzeker zijn over wat er gebeurt en wanneer ze ervan uitgaan dat alles goed is omdat niemand anders reageert.

134
Q

Waarom heeft men altruïstisch gedrag, terwijl het evolutioneer niet altijd voordeling is

A
  • Kin selectie wordt beschouwd als evolutionaire strategie. Gedrag dat kan op overleving van genetische verwanten vergroot, wordt bevordert
  • Wederkerig altruïsme: als we anderen helpen, verwachten om iets terug te krijgen
135
Q

Op welke dimensies oordelen we gezichten

A
  • Betrouwbaarheid en helpt mensen te beoordelen of de andere persoon moeten benaderen of vermijden
  • Macht en dominantie
136
Q

Self-fulfilling prophecies

A

Wanneer mensen op manieren optreden die voldoen aan iemand verwachting

137
Q

Order effects

A

Bestaat uit 2 effecten

  • Primacy effect/ voorrangseffect: informatie die eerst wordt gepresenteerd meeste invloed heeft
  • Recency effect/ recent effect: informatie als laats gepresenteerd meest invloed, want makkelijk herinneren
138
Q

Framing effect

A

De manier waarop informatie wordt gepresenteerd, zoals volgorde, kan invloed hebben op manier waarop iets wordt verwerkt en geïnterpreteerd.

139
Q

Conformation bias. Bevestigingsvooroordeel

A

Neiging om bewijs te zoeken die hun standpunt ondersteunt in plaats van bewijs dat het ontkracht

140
Q

Bottom-up processess

A
  • Data driven

- Conclusies vormen op basis van stimuli uit de omgeving

141
Q

Top-down processess

A
  • Theory driven

- Filteren en interpreteren van nieuwe informatie vanuit al bestaande kennis en verwachtingen

142
Q

Onze reacties op stimuli wordt geleid door twee verschillende systemen en de drie dingen die kunnen optreden

A
  • Intuïtieve systeem: snel en automatisch: gebasseerd op assoiaties en kan parallel uitgevoerd worden
  • Rationele systeem: traag en gecontroleerd: gebasseerd op regels en aftrekkingen en wordt serieel uitgevoerd

Drie dingen die kunnen optreden

  • Beide systemen zijn het eens
  • Beide systemen zijn het oneens: rationeel wint van intuïtief
  • Intuïtief produceert snelle reactie dat rationeel niet snel genoeg is.
143
Q

Heuristieken

A

Mentale snelkopplingen die het makkelijker maken om snelle oordeel te vormen en beslissen
Soorten:
- Beschikbaarheidsheuristiek: wanneer we frequentie of waarschijnlijkheid van een evenement beoordelen door hoe makkelijk het in ons hoofd opkomt
- Representativiteitsheuristieken: proces waarbij oordelen over waarschijnlijkheid zijn gebaseerd op beoordelingen van gelijkenis tussen individuen of tussen oorzaak en gevolg.

144
Q

Vloeiendheid

A

Beschrijft gemakt of de moeilijkheid die geassocieerd wordt met de verwerking van informatie.

145
Q

Door de heuristiek kunnen we blind worden voor bepaalde informatiebronnen, noem 2 vormen

A

Base rate information
Betrekking heeft op kennis over de relatieve frequentie van gebeurtenissen of van leden van verschillende categorieën binnen een bevolking.

Planning fallacy
Komt voor wanneer mensen onrealistisch optimistisch zijn over hoe snel ze een taak kunnen voltooien, zelf wanneer ze zich ervan bewust zijn dat in het verleden soortgelijke taken zijn mislukt

146
Q

Wat gebeurt en bij een samenwerking van de beschikbaarheidsheuristiek en representatieve heuristiek

A

Illusoire correlatie= iemand denkt dat twee variabelen gecorreleerd zijn, wanneer dat niet zo is

147
Q

Attributietheorie

A

Studie over hoe mensen oorzaken van gebeurtenissen begrijpen

148
Q

Explanatory style and attribution

A

Verklarende stijl: gebruikelijke manier om gebeurtenissen te verklaren. 3 dimensies
- Intern (het zelf) en extern (andere dingen)
Ik heb slecht geleerd, examen was kut

  • Stabiel (dingen veranderen niet) /instabiel (bieden gelegenheid om dingen te verbeteren)
    Blijft hetzelfde, veranderd
  • Globaal (betrekking op verschillende gebieden) /specifiek (alleen een paar gebieden beïnvloeden)
149
Q

Een jongen zakt voor zijn examen, welke reden is het minst waarschijnlijk

A

Zin intelligentie

Wel door inspanning. Want jongens verklaren juist door een gebrek aan inzet.

Meisjes geven gebrek aan vaardigheden de schuld.

150
Q

Als iemand zegt ‘’ examen was kut’’ is dit pessimistisch of optimistisch

A

Pessimistisch, want het is extern

151
Q

Verklaar de casus met verklarende stijlen
‘’ ik heb een octopus geadopteerd, hij pleegt zelfmoord kort nadat ik hem heb ontmoet. Ik denk dat het door mij komt, maar ik kan mij voorstellen dat ik de volgende keer een beter baasje ben’’

A

Intern en instabiel, want:
‘’ik denk dat het door mij komt’’ -> intern
‘’volgende keer beter’’ -> instabiel en optimistisch

152
Q

Covariantie principe

A

Proberen we te bepalen wat de oorzaken zijn van waarneembaar gedrag

  • Consensus= wat zouden de meeste mensen in deze situatie doen
  • Consistentie= wat doet het individue in bepaalde situaties of andere situaties.
  • Distinctiviteit (onderscheidend vermogen) = wat doet een individu in verschillende situaties. (is dat gedrag uniek voor die stiuatie)
153
Q

Coviatie principe op casus

‘’ ze is de enige serveerster, ze doet het ook na werk en bij andere klanten’’

A

Consensus is laag: alleen 1 serveerster doet het

Onderscheidend vermogen laag, want ze doet het bij anderen

Consistentie hoog, want ze doet het ook na werk

Alle drie hoog: situationele attributie -> oorzaak bij situatie

Consensus en onderscheidend vermogen laag en consistentie hoog: dispositionele attributie -> oorzaak persoon

154
Q

Discounting principle

A

Zal ons vertrouwen in bepaalde oorzaken verminderen als er andere mogelijke oorzaken zijn.

155
Q

Augmentung principle

A

Stelt dat mensen meer gewicht heven aan een bepaalde oorzaak van gedrag als er andere oorzaken aanwezig zijn die hun beeld een ander resultaat zouden kunnen geven

156
Q

Contrafactueel denken

A

Onze attributies worden ook beïnvloed door onze gedachten over wat er gebeurs zou kunnen zijn of zou moeten zijn als er iets anders gebeurd. Dus je gaat tegen de feiten in denken, in ‘’als’’ en hierbij komen er sterke emoties bij kijken, soms sterker dan de gebeurtenis zelf = emotioenel versterking/ emotionele amplificatie

157
Q

Self-serving attributional bias

A

Mensen hebben neiging om negatieve gebeurtenissen toe te kennen aan externe omstandigheden en positief aan zichzelf.

Vooral bij jongens: grotere zelfverzekerheid, maar verbeteren minder snel

Meisjes zoeken sneller binnenzichzelf en zijn ook kritischer naar zichzelf

158
Q

Fundamentele attributie fout en waarom

A

De neiging om het gedrag van andere mensen aan hun karakter toe te wijzen in plaats van een externe oorzaak.

Waarom:

  • Just world hypothese: mensen krijgen wat ze verdienen
  • Evolutie: we moeten bedenken wie de schuld krijgt in een crisis, het is veiliger om persoon te elimineren

Westerse vaker

159
Q

Actor-observer difference

A

Verschillen in atributtie tussen actor en observeerder. Acteur eerder geneigd om situationele attributies te maken en observeerder meer dispositionele attribtuties

160
Q

Wat is Bowlby’s attachment theorie

A

Vroege hechtingen met ouders en andere verzorgers vormen relaties die later in het leven hebben

Securely attached: kinderen wiens verzorger snel na terugkeer op verdriet reageert. Kinderen waren om omgeving te verkennen en boelde zich veilig bij verzorger

Anxious attached: zorgverleners niet consistent. Kinderen waren van streek in onbekende omgeving en werder minder gerustgesteld door verzorger

Avoidant attachment: verzorgers die de kinderen afwees. Kinderen wijzen aandacht af.

161
Q

Sahver en hazan volwassenen attachment types

A

Anxiety dimension of attachemn: mate van angst die een person heft om te worden afgewezen of verlaten in een hechte relatie

Avoidance dimenstion of attachments: mate waarin een person comfortable is met intimiteit en afhankelijkheid van partner

162
Q

Mere exposure effect

A

Hierbij is nabijheid fundamenteel. Dus hoe meer je blootgesteld bent aan iets, hoe leuekr je het vindt. De reden hiervoor is dat het makkelijker kan zijn voor mensen om bekende stimuli te ervaren en te verwerken.

163
Q

Status uitwisseling hypothese

A

Volgens de hypothese verhoogt romantische aantrkkingskracht wanneer twee individuen elkaar complementeren aangaande met hun sociale status door elkaar een hogere status aan te bieden

164
Q

Halo-effect

A

Algemeen geloof fat aantrekkelijke mensen een aantal andere positieve eigenschappen hebben dan alleen hun fysieke verschijnsel.

165
Q

Complementariteit

A

Idee dat mensen op zoek zijn naar andere eigenschappen dan die van zichzelf, zodat her hun kenmerken aanvullen

166
Q

Facial attractiveness

A

Geassocieerd met bilaterale symmetrie, omdat het gezien wordt als een signaal van het vermogen van een organisme om ziektes te weerstaan.

167
Q

Soorten liefde

A
  • Companionate love: liefde die we ervaren met mensen die meestal vertrouwen, waarmee we activiteiten en interessess delen en graag bij willen zijn.
  • Compassionate love: streven naar gemeenschappelijke relatie, met banden gericht op het montitoren en reageren op de behoeften van anderen
  • Romantic love: liefde geassioeerd met intense emoties en seksuele verlangen
168
Q

Investment model of commitment

A

3 factoren die zorgen dat partners meer inzetten voor elkaar: tevredenheid, relatieve afwezigheid of de slechte kwaliteit van alternatieve partners en investeringen in de liefde

169
Q

4 gedragingen meest schadelijk voor relaties

A

Kritiek, defensief gedrag, stonewalling (weigeren aan problemen werken en oplossen) en minachting

170
Q

Self-consistency/ self-verification/ zelfverficatie theorie

A

Mensen streven naar stabiele, subjectief kloppende overtuigingen over het zelf, omdat zulke beelden een gevoel van samenhang geven. Zulke overtuigingen kunnen ons meer voorspellend maken, ook voor anderen, waardoor interactie soepel verloopt.
Manieren om aan verficatie te doen:
- Door het selectief aandacht geven aan en het selectief herinneren van informatie die in lijn is met ons zelfbeeld
- Bepaalde identiteisaanwijzingen te laten zien, zoals kapsel om belangrijke aspecten van onze identiteit uit te stralen en zo de kans van indruk van anderen op onze zelfbeeld te vergroten.
- Relaties hebben die je zelfbeeld constant houdt.

171
Q

Self-enhancement

A

Verlangen om positieve zelfbeeld te behouden, verbeteren of beschermen. Om dit te doen gebruiken mensen strategieën.

172
Q
  • Better than average effect
A

Mensen hebben de neiging om deze beoordeling te make op basis waar ze goed in zijn waardoor het dus lijkt alsof ze inderdaad bovengemiddeld zijn. daarnaast hebben mensen de neiging om andere mensen te beoordelen op welk gebieden ze gemiddeld zijn, terwijl we onszelf definiëren op basis van gebieden waarin we uitblinken. Je hebt dus een onrealistisch zelfbeeld.

173
Q
  • Zelfbevestiging theorie

self affirmation

A

Het idee dat mensen een algemeen gevoel van eigenwaarde behouden wanneer ze geconfronteerd worden met feedback of gebeurtenissen die een bedreiging kunnen zijn voor de eigenwaarde. Dit doen we door nadruk te leggen op aspecten waar we wel goed in zijn, ook al zijn die onafhankelijk van de dreiging.

174
Q

Emoties zijn complexe psychologische verschijnselen die volgens het handboek bestaan uit meerdere componenten namelijk:

A

inschatting/ appraisal, lichamelijke reactie, gedragsexpressie, subjectieve feelings en actiebereidheid/ action tendency.