Fysiotherapie Flashcards

1
Q

Grondmotorische eigenschappen

A

Basiseigenschappen van motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

GM eigenschap - Kracht

A

Spierkracht zet lichaam of voorwerp(en)in beweging door contractie spiervezels - versnel- / explosief- / UHV / maximale kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

GM eigenschap - Snelheid

A

Bewegingssnelheid lichaamsdelen / segmenten - Afgelegde hoek gewrichten / tijd of afgelegde afstand / tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GM eigenschap - Uithoudingsvermogen

A

Activiteit bepaalde tijd volhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anaeroob

A

zonder zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aeroob

A

met zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

GM eigenschap - lenigheid

A

Bewegingsuitslag gewricht voor een bepaalde beweging - ROM - systematisch toedienen van prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GM eigenschap - coördinatie

A

Hoe je je spieren activeert en onderlinge afstemming spieren - Lichaam beweegt via ketens niet individuele spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Training principles

A

overload - supercompensatie - specificiteit - reversibiliteit - afnemende meeropbrengst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

TP - overload

A

Grotere prikkel dan dat je gewend bent -> Fysiologische adaptatie
-> Weefselverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

TP - Supercompensatie

A

Zwaardere prikkel -> Eerst zwakker -> Herstel en fysiologische adaptatie en weefselverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

TP - specificiteit

A

Traint waar je beter in wilt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

TP - reversibiliteit

A

Als je niet traint val je terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TP - afnemende meeropbrengst

A

Traint maar hoeveel je verbeterd (meeropbrengst) neemt af
Meer energie -> Dezelfde opbrengst
Dezelfde energie -> Meeropbrengst neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Trainingsprogramma - 6

A

wat is je beginsituatie en waar wil je naartoe?
- Beginmeting A
- Trainingsdoel bepalen B
– Keuze bewegingsactiviteiten -> Specifiek en zwaar genoed
– Invullen trainingsvariabelen -> Overload / Supercompensatie / Timing
- Uitvoeren trainingsprogramma
- Evaluatie / Meten -> Doel behaald?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Trainen voor gezondheid

A

Frequentie hoog en intensiviteit laag

17
Q

MET

A

Metabolic equivalent of task
- 1 zitten
- 2 - verbruikt 2x zo veel energie
- 3 - verbruikt 3x zo veel energie

18
Q

Trainingsdoelen

A
  • preventie
  • terug naar ‘normale’ belastbaarheid
  • leefstijl en bewegingspatronen veranderen
19
Q

Goede trainingseffecten voor gezondheid op

A
  • Hart en vaat
  • bewegingsapparaat
  • Longen en luchtwegen
20
Q

Bewegingsapparaat

A

Alles wat je nodig hebt om te bewegen - Spieren, kapsels, banden

21
Q

Specifieke groepen

A
  • Orthopedie -> Bewegingsapparaat
  • neurologie -> Centraal zenuwstelsel
  • Cardiorespiratoir -> Hart en longsysteem
22
Q

Aandachtspunten - Orthopedie

A
  • Een grondmotorische eigenschap tegelijk trainen (Vaak kracht) gecontroleerd
  • Uitbouwen -> Train patronen -> Herwinnen functie
  • Complex, lijkt op sport, uitdagend
23
Q

Aandachtspunten - Neurologie

A
  • Aansturing functionele bewegingen niet goed
  • compensatie / hulpmiddelen
  • stabiliseren of tegengaan achteruitgang
24
Q

Aandachtspunten - Cardiorespiratoir

A
  • Vertrouwen lichaam terug
  • UHV verbeteren en stabiliseren met ondersteunende krachttraining
  • ADL - algemeen dagelijkse levensbehoeften uitvoeren -> afstanden
25
Q

Central training effects on cardiorespiratory system - 1/3

A
  • Lower heart rate
  • Lower blood pressure
  • Increased beat volume of the heart
  • Increase cardiac output during maximal exertion

Minder hartslagen
Lagere bloeddruk
Meer volume per klopping

26
Q

Central training effects on cardiorespiratory system - 2/3

A
  • Increased blood volume and hemoglobin level
  • Verschil zuurstofgehalte tussen slagaders en aders is groter
  • Increased VO2max - hoger volume zuurstof
  • Increased anaerobic threshold - Verbeterd afbraak melkzuur
27
Q

Central training effects on cardiorespiratory system - 3/3

A
  • Increased maximum respiratory output
  • Increased effectiveness of ventilation (ademhaling)
  • Improved diffusion capacity of the lungs
  • Improved lung volumes and capacities
28
Q

Pheripheral training effects (spiercellen) - 1/2

A

Increase in
- the number and size of mitochondria -> Gebruiken meeste O2, meeste doorbloed
- the number of haarvaten in de spieren -> Difussie afstand haarvaten en spiervezels kleiner -> Snelle diffusie
- concentratie spier enzymen -> Meer enzymen die energie vrijmaken

Meer en grotere mitochondria
Meer haarvaten
Concentratie spier enzymen hoog

29
Q

Pheripheral training effects (spiercellen) - 2/2

A

Increase in
- Quantity of energy rich phosphates (ATP, CP) -> Kracht, Gerelateerd met hoeveelheid spiermassa, verbeterd explosieve training
- Muscle glycogen -> traing gebruik je glycogeen van spieren voor glucose -> Verhoging glycogeen voorraad spieren (supercompensatie)

30
Q

Effects of power training

A

verbeterde coördinatie en Hypertrophy

31
Q

Verbeterde coördinatie door kracht training

A
  • IntER muscular coordination ->
    Afname cocontraction: agonisten spannen beide aan, de goede agonist wordt gekozen voor de oefening -> techniek verbeterd
  • IntrA muscular coordination -> Interaction tussen het zenuwstelsel en de spier
32
Q

Hypertrophy

A

Toename in diameter van individuale spiervelzels door toename hoeveelheid en diameter myofibrils, samentrekkende eiwitten -> Kwaliteit en sterkte van aanliggende vezels neemt toe

Samentrekkende eiwitten