Futur simple Flashcards

1
Q

Hoe vertaal je de “futur simple” in het Nederlands?
ex. : je serai, j’irai, je ferai, j’aurai, …

A

zal of zullen + werkwoord

(de toekomstige tijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar komt de stam (het begin) van een werkwoord in de “futur simple” vandaan?

A

Van de infinitief !

ex: je dormirai = ik zal slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe vorm je de stam (het begin) van een werkwoord op -RE in de “futur simple”?

A

De infinitief min -E !

ex: je prendrai = ik zal nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In het Nederlands gebruik je twee werkwoorden om de “futur simple” te vertalen (zal doen, zal gaan, enz.). Uit hoeveel woorden bestaat een werkwoord in de “futur simple” in het Frans?

A

Één woord

ex. : zal doen = ferai
ex. : zal gaan = irai

“zal”, vertaal je dus niet als een apart woord…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

er zal zijn

A

il y aura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

er zullen zijn

A

il y aura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ???
tu : + as
il : + a
nous : + ons
vous : + ez
ils : + ont

A

ai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ai
tu : + ???
il : + a
nous : + ons
vous : + ez
ils : + ont

A

as

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ai
tu : + as
il : + ???
nous : + ons
vous : + ez
ils : + ont

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ai
tu : + as
il : + a
nous : + ???
vous : + ez
ils : + ont

A

ons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ai
tu : + as
il : + a
nous : + ons
vous : + ???
ils : + ont

A

ez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Futur simple
Terminaisons :

je : + ai
tu : + as
il : + a
nous : + ons
vous : + ez
ils : + ???

A

ont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ik zal zijn : je …ai
jij zal zijn : tu …as
hij zal zijn : il …a
wij zullen zijn : nous …ons
jullie zullen zijn : vous …ez
zij zullen zijn : ils …ont

A

ser…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ik zal hebben : j’…ai
jij zal hebben : tu …as
hij zal hebben : il …a
wij zullen hebben : nous …ons
jullie zullen hebben : vous …ez
zij zullen hebben : ils …ont

A

aur…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik zal doen : je …ai
jij zal doen : tu …as
hij zal doen : il …a
wij zullen doen : nous …ons
jullie zullen doen : vous …ez
zij zullen doen : ils …ont

A

fer…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ik zal sterven : je …ai
jij zal sterven : tu …as
hij zal sterven : il …a
wij zullen sterven : nous …ons
jullie zullen sterven : vous …ez
zij zullen sterven : ils …ont

A

mourr…

17
Q

ik zal kopen : j’…ai
jij zal kopen : tu …as
hij zal kopen : il …a
wij zullen kopen : nous …ons
jullie zullen kopen : vous …ez
zij zullen kopen : ils …ont

A

achèter…

18
Q

ik zal opsturen : j’…ai
jij zal opsturen : tu …as
hij zal opsturen : il …a
wij zullen opsturen : nous …ons
jullie zullen opsturen : vous …ez
zij zullen opsturen : ils …ont

A

enverr…

19
Q

ik zal gaan : j’…ai
jij zal gaan : tu …as
hij zal gaan : il …a
wij zullen gaan : nous …ons
jullie zullen gaan : vous …ez
zij zullen gaan : ils …ont

A

ir…

20
Q

ik zal bellen : j’…ai
jij zal bellen : tu …as
hij zal bellen : il …a
wij zullen bellen : nous …ons
jullie zullen bellen : vous …ez
zij zullen bellen : ils …ont

A

appeller…

21
Q

ik zal komen : je …ai
jij zal komen : tu …as
hij zal komen : il …a
wij zullen komen : nous …ons
jullie zullen komen : vous …ez
zij zullen komen : ils …ont

A

viendr…

22
Q

ik zal moeten : je …ai
jij zal moeten : tu …as
hij zal moeten : il …a
wij zullen moeten : nous …ons
jullie zullen moeten : vous …ez
zij zullen moeten : ils …ont

A

devr…

23
Q

ik zal willen : je …ai
jij zal willen : tu …as
hij zal willen : il …a
wij zullen willen : nous …ons
jullie zullen willen : vous …ez
zij zullen willen : ils …ont

A

voudr…

24
Q

ik zal zien : je …ai
jij zal zien : tu …as
hij zal zien : il …a
wij zullen zien : nous …ons
jullie zullen zien : vous …ez
zij zullen zien : ils …ont

A

verr…

25
Q

ik zal weten : je …ai
jij zal weten : tu …as
hij zal weten : il …a
wij zullen weten : nous …ons
jullie zullen weten : vous …ez
zij zullen weten : ils …ont

A

saur…

26
Q

ik zal schoonmaken : je …ai
jij zal schoonmaken : tu …as
hij zal schoonmaken : il …a
wij zullen schoonmaken : nous …ons
jullie zullen schoonmaken : vous …ez
zij zullen schoonmaken : ils …ont

A

nettoier…

27
Q

ik zal kunnen/mogen : je …ai
jij zal kunnen/mogen : tu …as
hij zal kunnen/mogen : il …a
wij zullen kunnen/mogen : nous …ons
jullie zullen kunnen/mogen : vous …ez
zij zullen kunnen/mogen : ils …ont

A

pourr…

28
Q

in de toekomst

A

dans le futur

29
Q

iedereen zal zijn

A

tout le monde sera