Franse woordjes Flashcards

1
Q

ontsnappen uit de gevangenis

A

s’échaper de la prison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ontvoeren

A

enlever de quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

doen verdwijnen

A

faire dispaître

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

roulette spelen

A

jouer à la roulette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een kansspel

A

un jeu de hassard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

veel geld inzetten

A

miser beaucoup d’argent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een toverdrank die onoverwinnelijk zou maken

A

une potion magique qui renduit invincible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de wijk, de buurt

A

le quartier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de vervangster

A

la remplançante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de interimleerkracht

A

la intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

op z’n kop krijgen, berispt worden

A

se faire gronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het lievelingetje

A

le premier de la classe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vervallen chocolaatjes

A

des chocolats périmés

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zich wreken

A

se venger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de meid

A

la bonne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de achterdeur

A

la porte de derrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de vuilniszak

A

le sac de poubelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

moeizaam verlopen

A

se dérouler difficillement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de Scandinavische literatuur

A

la literature Scandinave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zich schamen

A

se gêner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zich bezatten

A

se soûler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

flauwvallen

A

tomber dans les pommes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de butler

A

le majordome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de ijsverkoper

A

le merchand de glaces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de nonchalantie

A

la nonchalance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

la fierté

A

de fierheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

la peur

A

de angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

la tristesse

A

het verdriet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

l’inceritiude

A

onzekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

bâton de colle

A

de lijmstift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

des larmes

A

de tranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

en lambeaux

A

gescheurd, déchirés

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

de eerste schooldag

A

la rentrée, le premier jour d’école, le retour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de plechtige communie

A

la communion solennelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de oudere broer

A

le frère aîné

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de jongste broer

A

le frère cadet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

heel leuk/goed

A

très choutte, super gai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ik heet jullie welkom in ons vakantieparadijs in Nederland.

A

Je vous souhaite la bienvenue dans notre paradis de vacances aux Pays-Bas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

zwanger

A

enceinte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

het ergste

A

le pire

41
Q

onterecht

A

à tort

42
Q

huisvrouw

A

femme au foyer

43
Q

bazig

A

autoritaire

44
Q

ontzettend zenuwachtig

A

extrêmement nerveuse

45
Q

overbluffen

A

épater

46
Q

rijbewijs

A

permis de conduire

47
Q

onder de plak zitten

A

être sous la coupe

48
Q

pantoffelheld

A

mari soumis

49
Q

wenst

A

souhaite

50
Q

opvoeding

A

éducation

51
Q

boekhouder

A

comptable

52
Q

bedrijf

A

entreprise

53
Q

loonsverhoging

A

augmentation de salaire

54
Q

uitbuiten

A

exploiter

55
Q

vernederen

A

humilier

56
Q

onsympathiek

A

antipathique

57
Q

dolgraag tuinieren

A

adorer faire du jardinage

58
Q

eenzaam

A

solitaire

59
Q

moestuin

A

potager

60
Q

over de haag

A

par-dessus la haie

61
Q

zich moeien met andermans zaken

A

se mêler de affaires d’autrui

62
Q

elkaar plagen

A

se taquiner

63
Q

ruzie maken

A

se quereller

64
Q

Ik heb er genoeg van!/Ik ben het zat!

A

J’en ai assez!

65
Q

Ik heb er genoeg van!/Ik ben het zat!

A

J’en ai marre!

66
Q

Ik heb er genoeg van!/Ik ben het zat!

A

J’en ai ras le bol!

67
Q

Ik heb er genoeg van!/Ik ben het zat!

A

J’en ai plein le dos!

68
Q

Ik heb er genoeg van!/Ik ben het zat!

A

J’en ai par-dessus la tête!

69
Q

Dat is genoeg! (Dat volstaat!)

A

Ça suffit!

70
Q

Ondankbaar manneke!/Ondankbaar meisje!

A

Petit ingrat!/Petite ingrate!

71
Q

Hou op met dat onuitstaanbaar stuk speelgoed!

A

Arrête avec ce jouet insupportable

72
Q

Ik wordt er hoorndol van!

A

Ça me casse les oreilles!

73
Q

Dat werkt op mijn zenuwen!

A

Cela me tape sur les nerfs!

74
Q

Bende nietsnutten!

A

Bende de vauriens!

75
Q

Wat een kluns!

A

Quel empoté!/Qeulle empotée!

76
Q

Hang het uilskuiken niet uit!

A

Ne fais pas l’andouille!

77
Q

Gierigaard!

A

Espèce de radin!

78
Q

Je bent zelf een gierigaard!

A

Radin toi-même!

79
Q

Mevrouw, hij spiekt bij zijn buur.

A

Madame, il copie sur son voisin.

80
Q

Je bent een vuile klikspaan!

A

Tu es un sale cafard!

81
Q

Jullie zullen me niet ontsnappen!/Ik krijg jullie wel!

A

Vous ne m’échapperez pas! Je vous aurai!

82
Q

Jullie zijn ruziemakers en losbandige leerlingen!

A

Vous êtes des élèves querelleurs et dissipés!

83
Q

Jullie zijn de schande van Frankrijk!

A

Vous êtes la honte de la France!

84
Q

Jullie zijn de schande van de Republiek!

A

Vous êtes la honte de la République!

85
Q

In de hoek!

A

Au piquet!/Au coin!

86
Q

Ah, vrouwen! Trouw nooit!

A

Ah, les femmes! Ne te marie jamais!

87
Q

Ik wil dat jullie je voorbeeldig gedragen gedragen wanneer de minster er zal zijn.

A

Je veux que vous soyez exemplaires quand la ministre sera là.

88
Q

Op oudejaarsavond zullen er oesters zijn, kalkoen en witte pens.

A

Pour le réveillon, il y a aura des huîtres, de la dinde et du boudin blanc.

89
Q

Ik verwittig u, het zal dagdagelijkse kost zijn!

A

Je vous préviens, ce sera à la bonne franquette!

90
Q

Zou je me enkele centjes kunnen lenen?

A

Tu pourrais me prêter quelques sous?

91
Q

Het spijt me, ik heb zopas m’n vieruurtje gekocht.

A

Désolé, je viens d’achter mon goûter.

92
Q

We zouden de baby kunnen achterlaten in het bos en hij zal grootgebracht worden door wolven.

A

On pourrait abandoner le bébé dans la forêt et il sera demarrer par des loups.

93
Q

Zeg mij het gedicht “De Raaf En De Vos” op.

A

Récitez-moi le poème “L Corbeau Et Le Renard”.

94
Q

We moeten met de elektrische draden knoeien om de wagen te starten. Jij staat op de uitkijk!

A

Il faut trafiquer les fils électriques pour trafiquer la voiture. Toi, tu montes la garde!

95
Q

Ik moet aan mijn opvolging denken. Hoe vlotten we de onderhandelingen?

A

Il faut que je pense à ma succesion. Comment avancent les negociatons?

96
Q

Maar ze moeten ontspannen, die kinderen! En, hoe verloopt het schooljaar?

A

Mais ils doivent se dêtends, ces enfants! Alors, comment se déroule l’année scolaire?

97
Q

Wat is ze schattig! Echt een engeltje!

A

Qu’elle est mignonne! Un vrai petit ange!

98
Q

We hebben een dwarsliger in klas. En dwarsliggers, die krijg ik klein!

A

Nous avons une forte tête en classe. Et les forte têtes, je les mate!