Frans Vocabulaire Parler De Ses Atouts/défauts Flashcards
Goed/slecht opschieten met
S’entendre bien/mal avec
Het gemak, de vlotheid
L’aisance
Het (zelf)vertrouwen
La confiance (en soi)
De gave, het talent
Le don
De teamgeest
L’esprit d’équipe
De vriendelijkheid
La gentillesse
De gevoeligheid
La sensibilité
De oprechtheid
La sincérité
Attent, zorgzaam
Attentionné
Zelfverzekerd
Confiant
Zelfredzaam
Débrouillard
Ontspannen
Décontracté
Discreet
Discret, discrète
Begaafd, talentvol
Doué
Enthousiast
Enthousiaste
Rijp, volwassen
Mature
Bescheiden
Modeste
Oprecht, eerlijk
Sincère
Sociaal
Sociable
Spontaan
Spontané
Ijverig
Travailleur, travailleuse
Het hoofd bieden aan
Faire face à
Zich behelpen
Se débrouiller
De afleiding
La distraction
Het egoïsme
L’égoïsme
Arrogant
Arrogant
Frustrerend
Contrariant
Egoïstisch
Égoïste
Schijnheilig, hypocriet
Hypocrite
Eerlijk gezegd
Franchement
Onverschillig
Indifférent
Koppig
Têtu
Ergeren, irriteren
Irriter
Opscheppen over
Se vanter de
Moeite hebben met
Avoir du mal à (+inf)
Iemand de oren van zijn lijf zeuren
Casser les oreilles à quelqu’un
Het gedrag
Le comportement
De onverdraagzaamheid
L’intolérance
De verlegenheid
La timidité
De verdraagzaamheid
La tolérance
Ongeïnteresseerd
Désintéressé
Geïnteresseerd
Intéressé
Verrijkend
Enrichissant