Frans Voc Flashcards
1
Q
Maandelijks salaris
A
Le salaire mensuel
2
Q
Bruto salaris
A
Le salaire brut
3
Q
Giro/zichtrekening
A
Le compte courant/á vue
4
Q
Een spaarrekening/boekje
A
Un livret d’épargne/un compte d’épargne
5
Q
De evolutie van de koers van het aandeel
A
L’évolution du prix de l’action
6
Q
Het aandeel
A
L’action
7
Q
De beurs
A
La bourse
8
Q
Een investering
A
In placement/investissement
9
Q
Netto salaris/loon
A
Le salaire net
10
Q
Rendabel/winstgevend
A
Rentable
11
Q
De rentevoet
A
Le taux d’intérêt
12
Q
Speculeren
A
Spéculer
13
Q
Het kapitaal/geld waarover je beschikt
A
Le capital
14
Q
Het werkloosheidspercentage
A
Le taux de chômage
15
Q
Koopkracht
A
Le pouvoir d’achat
16
Q
De uitgave
A
La dépense
17
Q
De winst
A
Le bénéfice
18
Q
Sparen
A
Épargner
19
Q
Het inkomen
A
Le revenu
20
Q
De lening (aan)
A
L’emprunt
21
Q
De lening (voor)
A
Le prêt
22
Q
De tarief/cijfer
A
Le taux
23
Q
Het loonstrookje
A
La fiche de paie
24
Q
Een betaling
A
Un paiement
25
Besparen
Économiser de l'argent/ faire des économies
26
Koopgedrag
Le comportement d'achat
27
De belegging
Le placement
28
De peiling
Le sondage
29
Geld afhalen
Rétirer de l'argent
30
Zijn geld beheren
Gérer son argent
31
Financiën
Les finances
32
De rendabiliteit
Le rentabilité
33
Spaarders
Les épargnant
34
Dramatische daling van de wisselkoers van de euro
Chute spectaculaire du cours de l'euro
35
De gemeenschappelijke/eenheidsmunt
La monnaie unique
36
De waarde
La valeur
37
De schommeling
La fluctuation
38
De piek
Un pic
39
De toename
L'augmentation
40
De daling
La chute
41
De ineenstorting
L'effondrement
42
De beursorder
L'orde de bourse
43
De toegevoegde waarde
La plus-value
44
De inzet
La mise
45
Instabiel
Volatile
46
Stijgen
Monter en flèche
47
Een waardeverlies
Une moins-value
48
De loontrekkende
Le salarié
49
De oplichting
L'escroquerie
50
Het gemiddelde
La moyenne
