Frans voc Flashcards
1
Q
een leerkracht
A
un professeur - un / une prof
2
Q
het bureau en de stoel
A
le bureau et la chaise
3
Q
een leerling
A
un/une élève
4
Q
de bank en de stoel
A
le banc et la chaise
5
Q
de kast
A
l’armoire(f.)
6
Q
het boekenrek
A
l’étagère
7
Q
het prikbord
A
le tableau d’affichage
8
Q
de kapstok
A
le portemanteau
9
Q
het gordijn / de gordijnen
A
le rideau/ les rideaux
10
Q
het raam/de ramen
A
la fenêtre/les fenêtres
11
Q
de klok
A
l’horloge
12
Q
het white bord
A
le tableau blanc
13
Q
de stift
A
le marqueur
14
Q
de wisser- het bord wisser
A
l’effaceur- effacer le tableau
15
Q
de papiermand
A
la corbeille à papier
16
Q
de vuilbak
A
la poubelle
17
Q
de computer
A
l’ordinateur
18
Q
het toetsenbord
A
la clavier
19
Q
de muis
A
la souris
20
Q
de projector
A
le projecteur
21
Q
het scherm
A
l’écran
22
Q
de luidsprekers
A
les haut-parleurs
23
Q
het smartbord
A
le tableau interactif
24
Q
het tablet
A
la tablette
25
de smartphone
le smartphone
26
het computerlokaal
le local informatique/ordinateur
27
het boek/ het handboek
le livre/ le manuel
28
het schrift
la cahier
29
het cursusblok
le bloc de feuilles
30
de agenda
l'agenda
31
de ringmap
la classeur
32
de map
la farde
33
het rekentoestel
la calculatrice
34
de USB stick
le clé USB
35
de rugzak
le sac à dos
36
de pennenzak
la trousse/la plumier
37
het (kleur) potlood
la crayon (de couleur)
38
de gom
la gomme
39
de (potlood) slijper
le taille-crayon
40
de pen/le bic
le stylo/le bic
41
de vulling/ het buisje
la cartouche
42
de inkt uitwisser
l'effaceur
43
de tipp-ex
le tipp-ex
44
de stift
le feutre/le marqueur
45
de fluostift- aanduiden met fluo
le fluo/le surligneur
-fluoter/surligner
46
de geodriehoek
l'équerre
46
de lat
la règle- la latte
47
de passer
le compas
48
de schaar
les ciseaux
49
de lijm(tube/stift)
le bâton/tube de colle
50
de plakband
le ruban adhésif/scotch/le papier collant
51
de nietjesmachine-het nietje-nieten
l'agrafeuse-l'agrafe-agrafer
52
de perforator
la perforatrice
53
de papierclip
le trombone
54
de instructies van de leerkracht
les consignes du prof
55
doorstreep het woord
barrez le mot
56
onderlijn het woord
soulignez le mot
57
spel het woord
épelez le mot
58
kruis het juiste vakje aan
cochez la case correcte
59
vul de zin aan
complétez la phrase
60
verbind de twee delen van de zin
reliez/ associez les deux parties de la phrase
61
lees luidop
lisez à voix haute
62
werk in stilte
travaillez en silance
63
werk per twee/ in groep
travaillez à deux / en groupe
64
de handige excuses
les excuses pratiques
65
ik ben te laat want...
je suis en retard parce que
66
ik ben mijn wekker vergeten te zetten
j'ai oublié de mettre mon réveil
67
ik heb mijn wekker niet gehoord
je n'ai pas entendu mon réveil
68
ik ben te laat opgestaan
je me suis levé trop tard
69
de bus had vertraging
le bus avait du tard
70
Ik heb de bus gemist
j'ai raté le bus
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
166
166
167
167
167
168
168
169
169
169
169
170
170
170
170
170
170
170
170
170
171
171
171
171
171
171
172
173
173
173
173
173
173
174
175
175
175
176
176
176
177
177
177
177
177
177
177
178
178
178
178
178
178
178
179
179
179
179
179
179
180
181
181
181
181
181
182
182
183
183
184
184
184
184
184
184
185
186
186
186
186
186
186
187
188
188
188
188
188
188
189
190
190
190
190
190
191
191
191
192
192
192
192
192
193
193
194
194
194
194
194
195
195
196
196
196
196
197
197
197
197
198
199
199
199
199
200
200
201
201
201
201
202
202
202
202
203
203
203
203
203
203
204
205
205
205
205
205
205
206
207
207
207
207
207
208
208
209
209
209
209
209
209
209
210
211
211
211
211
211
212
212
213
213
213
213
213
213
214
215
215
215
215
215
215
216
217
217
217
217
217
218
218
219
220
220
220
220
220
221
222
223
