frans-nederlands t1 a Flashcards
1
Q
la rentrée
A
de eerste schololdag
2
Q
recontrer
A
ontmoeten
3
Q
l´ami(e)
A
vriend(in)
4
Q
le frère
A
de broer
5
Q
le/la jeune
A
de jongere
6
Q
le découverte
A
de ontdekking
7
Q
en avion
A
met de vliegtuig
8
Q
en bateau
A
met de boot
9
Q
en voiture
A
met de auto
10
Q
pourquoi
A
waarom
11
Q
parce que
A
omdat
12
Q
mais
A
maar
13
Q
incroyable
A
ongelooflijk
14
Q
content(e)
A
tevreden
15
Q
en Espagne (v)
A
in/naar Spanje