Frans-nederlands B Flashcards
1
Q
Déranger
A
Storen
2
Q
Être fier de
A
Trots zijn op
3
Q
J’y tiens
A
Ik hecht er waarde aan
4
Q
Ça m’est égal
A
Het maakt me niet uit
5
Q
Allez-y
A
Ga uw/jullie gang
6
Q
Étranger
A
Buitenlands
7
Q
Au sujet de
A
Voor wat betreft
8
Q
Au niveau de
A
Op het gebied van
9
Q
La préférence
A
De voorkeur
10
Q
Plutôt … que
A
Eerder/liever dan
11
Q
Notamment
A
Vooral
12
Q
Récemment
A
Onlangs
13
Q
Comparable à
A
Vergelijkbaar met
14
Q
L’achat m
A
De aanschaf
15
Q
Cartonner
A
Succes hebben