frans nederlands Flashcards
Bonjour, ça va?
Hallo, hoe gaat het?
Ça va bien, et toi?
Het gaat goed, en jij?
C’est quoi?
Wat is dat?
C’est un chien
Dat is een hond.
la plage
het strand
le problème
het probleem
le message
het bericht
la mer
de zee
le truc
het ding
regarde
kijk
on adore
wij zijn gek op
aider
helpen
merci
bedankt
de rien
niets te danken
Aujourd’hui
vandaag
demain
morgen
voilà
hier is, hier zijn
alors
dan
peut-être
misschien
beaucoup
veel
dans
in
quelque chose
iets
beau
mooi
super
super
Quel est ton numéro de téléphone?
Wat is jouw telefoonnummer?
Mon numéro, c’est le 06-14 07 18 5.
Mijn nummer is 06-14 07 18 5.
Et toi, tu as quel âge?
En jij, hoe oud ben jij?
Moi, j’ai 12 ans.
Ik ben 12 jaar.
le père
de vader
la mère
de moeder
le cousin
de neef
la cousine
de nicht
l’oncle m
de oom
la tante
de tante
le grand-père
de grootvader
la grand-mère |
de grootmoeder
le jardin
de tuin
.
.
la musique
de muziek
la photo
de foto
le dessin
de tekening
le prix
de prijs
drôle
grappig
fou
gek
on rigole
wij lachen
souvent
vaak
toujours
altijd
avec
met
vraiment
echt
Tu as un frère?
Heb je een broer?
Il a 13 ans.
Hij is 13 jaar.
Il a quel âge?
Hoe oud is hij?
Oui, j’ai un frère, Romain.
Ja, ik heb een broer, Romain.
Au revoir.
Tot ziens.
A plus.
Tot later.
la France
Frankrijk
les vacances m/v
de vakantie
la piscine
het zwembad
un peu
een beetje
attention
pas op
je suis
ik ben
salut
hoi
tu parles
jij spreekt
français
Frans
bonjour
hallo, goedendag
petit(e)
klein
mais
maar
grand(e)
groot
d’accord
oké
pour
voor
et
en
bien
goed
j’aime
ik vind (het) leuk
j’habite
ik woon
on joue
wij spelen
Comment tu t’appelles?
Hoe heet jij?
Je m’appelle Roos.
Ik heet Roos.
J’habite à Zwolle.
Ik woon in Zwolle.
la famille
de familie, het gezin
la sœur
de zus
le frère
de broer
le chien
de hond
le chat
de kat
le jour
de dag
le poisson
de vis
la fille
het meisje
le garçon
de jongen
le copain
de vriend
la tente
de tent
il y a
er is, er zijn
ici
hier
aussi
ook
pourquoi
waarom
donc
dus
on reste
wij blijven
c’est
het is
bon appétit
eet smakelijk
et toi?
en jij?