frans mondeling woordenschat Flashcards
Een vlucht
Un vol
Vertraging
Du retard
Lang wachten
Une longue attente
Een lange rij
Une longue file d’attente / une longue queue
Een portemonnee / portefeuille
Un portefeuille
De verwarming
Le chauffage
Een appartement
Un appartement
Stuk
Cassé
Het werkt niet.
Ça ne marche/fonctionne pas.
Het kajakken
Le kayak
Niet doorgaan
Ne pas avoir lieu / être annuler
Vallen
Tomber
De sluiting / sluiten
La fermeture / fermer
De regen / regenen
La pluie / pleuvoir
Een geschenk
Un cadeau
Het politiekantoor
Le commissariat de police
De politie
La police
De identiteitskaart
La carte d’identité
Een koelkast
Un frigo
Een appel
Une pomme
Een studentenjob
Un job d’étudiant(e)
Een kat
Un chat
Ziek
Malade
Morsen
Renverser
Overslapen
Avoir trop dormi
Schoonmaken/poetsen
Nettoyer
Een winkel
Un magasin
de ambitie
l’ambition (f)
de advertentie
l’annonce (f.)
de kandidaat
le candidat, la candidate
de competentie
la compétence
het verlof
le congé
het contract
le contrat
de cv
le cv
het diploma
le diplôme
de baan, de job
l’emploi
de werknemer
l’employé, l’employée
de werkgever
l’employeur
het sollicitatiegesprek
l’entretien d’embauche
de proefperiode / in proeftijd
l’essai / à l’essai
de ervaring
l’expérience (f.)
de studierichting
la filière
de opleiding
la formation
de motivatiebrief
la lettre de motivation
het vak (op school)
la matière
het werkaanbod
l’offre d’emploi (f.)
de kans
l’opportunité (f.)
de studierichting
l’orientation (f.)
het zwakke punt
le point faible
het sterke punt
le point fort (les qualités)
het profiel
le profil