Frans H1 Flashcards
1
Q
jus d’orange
A
Sinaasappelsap
2
Q
appeler
A
heten
3
Q
je m’ apelle
A
ik heet
4
Q
je habite
A
ik woon
5
Q
rue
A
straat
6
Q
aussi
A
ook
7
Q
l ámi(e)
A
de vriend9(in)
8
Q
et toi
A
en jij
9
Q
Neerlandaise
A
Nederlandse
10
Q
la capitale
A
de hoofdstad
11
Q
la France
A
Frankrijk
12
Q
les Pays Bas
A
Nederland
13
Q
grande
A
groot
14
Q
ville
A
stad
15
Q
l’ adresse
A
het adres
16
Q
Des Alpes
A
de alpen
17
Q
college
A
school (middelbare)
18
Q
regarder
A
kijken
19
Q
le foot a la tele
A
voetbal op tv
20
Q
salut
A
hoi / hallo
20
Q
je suis sportive
A
ik ben sportief
21
Q
j’ aime la mode
A
ik hou van mode/ mooie kleding
21
Q
la musique
A
de muziek
22
Q
la danse
A
dansen
23
le metro
de metro
23
l'ecole
de school
24
la classe
de klas
25
les animaux
de dieren
26
j'aime les animaux
ik hou van dieren
27
grand pays
groot land
28
grand ville
grot stad
29
la capitale
de hoofdstad
30
tres joli
(heel) erg leuk
31
des parcs
de parken
32
des terrain de sport
de sportvelden
33
je suis
34
un tableau interactif
het digi bord
35
une feuille
een blad
36
une porte
de deur
37
un stylo (a bille)
de (bal)pen
38
une chaise
een stoel
39
un ordinateur
een laptop/ computer
40
un poubelle
een prullenbak
41
une interrogation
een ondervraging
42
un fenetre
een raam
43
les livres
de boeken
44
le livre
het boek
45
les notes
de aantekeningen
46
un cahier
een schrift
47
un crayon
een potlood
48
un livre
een boek
49
aux question
de vragen
50
un
1
51
deux
twee
52
trois
drie
53
quatre
vier
54
cinq
vijf
55
six
zes
56
sept
zeven
57
huit
acht
58
neuf
negen
59
dix
tien
60
onze
elf
61
douze
twaalf
62
treize
dertig
63
quatorze
veertien
64
quinze
vijftien
65
seize
zestien
66
dix-sept
zeventien
67
dix-huit
achttien
68
dix- neuf
negentien
69
vingt
twintig
70
ecouter
luisteren
71
ecoute
luister
72
le numero
het nummer
73
Qu'est-ce que c'est?
Wat is dit?
74
c'est
het is
75
le jardin
de tuin
76
les jardin
de tuinen
77
la balcon
het balkon
78
la maison
het huis
79
la porte
de deur
80
le garage
de garage
81
la fenetre
het raam
82
etre
zijn
83
je suis
ik ben
84
tu es
jij bent
85
il est
hij is
86
elle est
zij is
87
on est
het is
88
nous sommes
wij zijn / men is
89
vous etes
jullie zijn / u bent
90
vous
u / jullie
91
nous
wij / men
92
ils sont
zij zijn (mannelijk)
93
elles sont
zij zijn (vrouwelijk
94
