Frans Bron F Flashcards
Leren
1
Q
se la péter
A
opscheppen
2
Q
raconter
A
vertellen
3
Q
être d’accord avec
A
het eens zijn met
4
Q
penser
A
denken
5
Q
gagner
A
winnen
6
Q
oublier
A
vergeten
7
Q
avoir raison
A
gelijk hebben
8
Q
se sentir
A
zich voelen
9
Q
ça ne sert à rien
A
het heeft geen zin
10
Q
comme
A
zoals
11
Q
sans doute
A
zonder twijfel
12
Q
si
A
als
13
Q
facile
A
makkelijk
14
Q
prétentieux(-euse)
A
arrogant
15
Q
mieux
A
beter